dutch-adverbs Flashcards
(44 cards)
Bijna iedereen heeft een naam.
Almost everyone has a name.
Maar zijn ouders wonen daar nog niets.
[nog niets]
But/however his parents don’t live there yet.
[not yet]
Willen jullie allemaal een boterham met kaas?
Do you all want a sandwich with cheese?
Heb jij al kinderen?
Do you have children already?
Kom je hier vaak?
Do you often come here?
heb je zelf geen auto?
Don’t you have a car?
Hij is al een man.
he is already a man.
Hij wordt helemaal rood.
he is turning/he turns completely red.
Hij koopt vaak dure kleren.
He often buys expensive clothes.
Haar antwoord is helemaal goed.
Her answer is completely correct.
Hier ben ik weer.
Here i am again.
zij zoon wordt snel groot
His son is quickly getting big.
His son is growing up fast!
Ik ben helemaal alleen.
I am completely alone
ik ben niet zo oud
I am not so old.
Ik doe het zelf.
i do it myself
Ik houd van bijna alle dieren
I love almost all animals
Ik wil graag wat kleren.
I would like some clothes
Ik wil graag een glas water.
I would like a glass of water
als ik hem zie, zeg ik meteen hallo.
If I see him, I immediately say hello.
Is het water al warm?
Is the water warm yet
het wordt eindelijk warm.
it is finally getting warm.
mijn zus koopt niet alleen een jurk maar ook een hoed.
My sister buys not only a dress but also a hat.
mijn zoon stelt me vaak vragen, dan gaat hij naar huis
My son often asks me questions, then he goes home
Nee, ze zijn hier nog steeds niet!
[nog steeds]
No, they are still not here.
[still]