Dutch LanguiCo 17.02 Flashcards
(49 cards)
1
Q
At the time (while/when)
A
Toen
2
Q
can I pass
A
Mag ik er even langs
3
Q
scary
A
eng
4
Q
take the stairs
A
trap nemen
5
Q
to remember
A
onthouden
6
Q
to nod
A
knikken
7
Q
follow the rules
A
aan de regels houden
8
Q
be in a hurry
A
haast hebben
9
Q
business meeting / discussion
A
de bespreking
10
Q
How come/ why?
A
hoe zo
11
Q
habits / звички
A
de gewoontes
12
Q
to doubt
A
twijfelen
13
Q
to address / звертатись
A
aanspreken
14
Q
manners
A
de omgangsvorm
15
Q
annoying/ difficult
A
lastig
16
Q
confusing
A
verwarrend
17
Q
landscape
A
Het landschap
18
Q
traffic
A
het verkeer
19
Q
about what
A
waarover
20
Q
sometimes
A
wel eens
21
Q
wrong
A
verkeerd
22
Q
polite
A
beleefd
23
Q
To smile
A
glimlachen
24
Q
as if (like)
A
alsof
25
to wave
zwaaien
26
quickly
vlug
27
to get used to /settle down
wennen
28
sidewalk
de stoep
29
keychain
sleutelhanger
30
bald
kale
31
surprised
verbaasd
32
to scratch
krabben
33
deaf
doof
34
Just / ordinary
gewoon
35
about / around
ongeveer
36
Serious
ernstig
37
postman
de postbode
38
to whisper
fluisteren
39
closed
dichtgetrokken
40
to hurry up
opschiten
41
to climb
klimmen
42
Підвіконня (Windowsill)
de vensterbank
43
window frame
het raamkozijn
44
to be stuck
vast zitten
45
to moan (стогнати)
kreunen
46
to rub (терти)
wrijven
47
shirt (сорочка)
het overhemd
48
shame
de schaamte
49
Announcement
Het bekendmaking