Dutch Words - From Notepad Flashcards
(388 cards)
1
Q
Kom binnen
A
come in
2
Q
Hoe heet je?
A
What is your name
3
Q
Ik heet Marisa.
A
My name is Marisa
4
Q
Waar kom je vandaan?
A
Where are you from?
5
Q
Ik kom uit Amerika
A
I come from America
6
Q
Hoelang blijf je in Nederland?
A
How long are you staying in the Netherlands?
7
Q
Ik blijf vier weken
A
I am staying for 4 weeks
8
Q
Herhalen
A
To repeat
9
Q
Begrijpen
A
To understand
10
Q
Voorbeeld
A
Example
11
Q
Zin
A
Sentence
12
Q
Get hat prima.
A
I am good.
13
Q
ook gooed
A
also good
14
Q
Dag/Tot Ziens/Dui
A
Goodbye
15
Q
Welke
A
which
16
Q
groeten
A
regards in an email greeting
17
Q
meestal
A
most of the time
18
Q
nou
A
well
19
Q
taalwetenschap
A
language sciences
20
Q
congres
A
convention
21
Q
sturen
A
to send
22
Q
onvontangen
A
to receive
23
Q
meteen
A
right away
24
Q
nog
A
still
25
verder
further
26
nog een fijne dag verder
have a good rest of the day
27
hebben
to have
28
zijn
to be
29
allebei
both
30
langzaam
slow
31
gisteren
yesterday
32
moe
tired
33
fouten
mistakes
34
baan
job
35
schildpadden
turtles
36
wonen
to live
37
stoppen
to stop
38
reizen
to travel
39
geven
to give
40
gaan
to go
41
staan
to stand
42
verstaan
to understand
43
boos
angry
44
wassen
to wash
45
veliefd
in love
46
zinsbouw
sentence structure
47
Hoe laat is het
what time is it
48
schrijven
to write
49
dorp
village
50
lokaal
classrom
51
wie
who
52
wat
what
53
waar
where
54
hoe
how
55
waneer
when
56
waarom
why
57
beginnen
to start
58
dansen
to dance
59
geven
to give
60
horen
to hear
61
houden
to hold
62
kopen
to buy
63
krijgen
to get
64
kunnen
to be able/can/may
65
missen
to miss
66
moeten
to need/ to have to
67
en met jou?
and with you?/how are you?
68
Houden van
to love
69
Nederlander
dutchman
70
Nederlandse
dutch female
71
Americanske
american woman
72
welke/welk
welke is used with de/welk is used with het
73
kennen
to know
74
leeftijd
age
75
docent/errar
higher education teacher
76
onderzoeker
researcher
77
wiskunde
mathematics
78
meester/juffrouw
elementary/primary teacher
79
zakenvrouw
business woman
80
zaken
business
81
vaandag
today
82
morgen
tomorrow
83
vanochtend/van morgen
this morning
84
morgenochtend
tomorrow morning
85
's ochtends/ 's morgens
in themornings
86
Het is twee uur
It is 2 o clock
87
's middags
afternoons
88
om
at a specific time
89
het
it
90
maanden
months
91
doen
to do
92
gaan
to go
93
kennen
to know
94
ontmoeten
to meet
95
studeren
to study
96
wonen
to live
97
zitten
to sit
98
hebben
to have
99
heten
to call
100
komen
to come
101
spreken
to speak
102
werken
to work
103
zijn
to be
104
de arts
the doctors
105
de dag
the day
106
het engels
English
107
het jaar
the year
108
Nederland
The Netherlands
109
de plaats
the place
110
Het spaans
Spanish
111
De studie
the study
112
de universiteit
the university
113
vriendin
the friends
114
goed
good
115
redelijk
so-so
116
de bank
the bank
117
de Nederlander
the dutchman
118
het huis
the house
119
de medicjinen
the medicine
120
het Nederlands
Dutch
121
de psychologie
psychology
122
de stage
internship
123
de trein
the train
124
de vriend
the friend
125
vrij
free
126
gevestigd
located
127
Heb je vrijdag al plannen?
Do you already have plans for Friday?
128
mee
me
129
ik heb geen zin
I don't feel like it
130
Prima/Goed idee!/Gezellig/Ja Natuurlijk/Ja, Zeker
general exclamations
131
Zullen
we shall
132
omtijd
time
133
Voor het museum
in front of the museum
134
geld opnemen
to withdraw money (from bank)
135
wandelen
to go for a walk
136
soms
sometimes
137
deel
part (of the day)
138
nemen
to take
139
pakken
to pack/to take something
140
reizen
to travel
141
rilen
to change/to return something
142
staand
to stand
143
vinden
to think/opinion - to find
144
Voelen
To feel
145
willen
to want
146
worden
to become
147
zoeken
to search
148
praten
to talk
149
buiten
outside
150
lang
long
151
mobilise week
busy week
152
half
helft
153
kleinedochter
granddaughter
154
nadruk
emphasis
155
netjes
clean
156
rtzooi
a mess
157
buren
neighbors
158
uitnodigen
to invite
159
Verb + graag
I do Verb gladly
160
lepel
spoon
161
erg
very
162
aardig
nice
163
schone
clean
164
schermen
screens
165
files
traffic jam/qeueue
166
kaars
candle
167
tante
aunt
168
bestuurders
drivers
169
verpleegkundige
nurse
170
verloren
to lose
171
kleinekinderen
grandchild
172
achterkleinekinderen
great grand children
173
niet zoveel
not so much
174
busy
druk
175
bril
glasses
176
zien
to see
177
weet
to know (saber)
178
kennen
to know (more people) like concur
179
boot
boat
180
bedrijf
company
181
broek
pants
182
vermoiened
tiring
183
laten
to leave
184
elkaar
each other
185
wij
(us plural)
186
soms
somertimes
187
belofte
to promise
188
snel
fast
189
bellen
to call
190
wensen
to wish
191
verlanger
to desire
192
verstaand
to understand
193
willen
to want
194
makkelijke
easy
195
mogen
may
196
iets
something
197
kruispunt
intersection
198
rectsaf
right
199
slappen
to sleep
200
hem
him
201
sjaal
scare
202
ziek
ill
203
geld
money
204
genoeg
enough
205
melkboer
milk seller
206
lege
empty
207
brandten
burning
208
zonder
without
209
veel geluk met
I wish you happiness
210
zkekte
sickness
211
Sterkte!
Use in a severe illness
212
Schattig
cute
213
veel plezier!
have fun
214
wat erg voor je
how bad for you
215
het spijtme
I'm sorry (but don't say when someone has died)
216
overlijden
to pass away
217
Duits
german
218
gezin
small family
219
terug
back
220
vergeten
to forgets
221
grens
border
222
alover
across
223
oostenrijke
Austria
224
merken
to notice
225
dan
then
226
echtpaar(?)
married couple
227
verschillen
difference
228
bijvoorbeeld
for example
229
boodschappen
grocery shopping
230
zegels
little stamps from grocery stores
231
contant
cash
232
gehakt
minced
233
denken
to think (opinion)
234
gaat uwgang
go ahed
235
Ja hoor
yea, sre
236
spaaren
to collect/to save
237
rij
line
238
brommer
moped
239
proefwerk
test (high school)
240
heel
very
241
veel
a lot
242
thuis
home
243
zonnig
sunny
244
ziek
sick
245
weinig
few/little
246
hoog
high
247
laag
low
248
wit
white
249
groot
big
250
grijs
grey
251
ijsje
popsicle
252
moeilijike
difficult
253
jurk
dress
254
gezin
nuclear family
255
tweede
second
256
ongeveer
approximately
257
leekerdien
tase things
258
broek
pants
259
de rok
skirt
260
kast
any kind of a case
261
peertjes
light bulbs
262
verf
paint
263
het gereedschap
tools
264
keer
once
265
vaak
often
266
pauze
break (i.e. lunch)
267
sleutels
keys
268
iedereen
everybody
269
stam
stem
270
boodschappen
grocery shopping
271
hoek
corner
272
keuze
choice
273
loopt
runs
274
afdeling
department
275
legen
to put in a horizontal position
276
weegschaal
scale
277
bloemkool
cauliflower
278
nergens
nowhere
279
vervelend
annoying
280
gemakkelijk
easily
281
hoort
to hear
282
stem
voice
283
roepen
to yell
284
tegen
against
285
rotop
get lost
286
buiten
outside
287
verschil
difference
288
ik kijk even rond
having a look around
289
roept u maar
just let me know/ just call me
290
laarzen
boots
291
ermee
with it
292
veel plezier ermee
with it
293
spikerbroek
jeans
294
overhemd
mens shirt
295
blus
women's shirt
296
weet u het verschil?
do you know the difference
297
bakkerij
baker
298
bakker
to bake
299
poelier
chicken specialist
300
kleding
clothing
301
doorgans
goose
302
draag
to wear
303
comfortable
comfortable
304
shawl
sjaals
305
hanschoenen
mittens
306
slippers
flip flops
307
duidelijk
clear
308
betekenen
to mean
309
weet jij wat did beteken?
do you know that this means
310
ik heb zin om
I feel like.. ( not necessarily always food)
311
zeg het maar
just say it, but normally
312
laat maar zitten
keep the change
313
daghap
bite of the day
314
dag specialiteit
daily special
315
vork
fork
316
mes
knife
317
lepel
spoon
318
servet
napkin
319
een bord
plate
320
ik weet hetal
I already know
321
bunen
beans
322
aardappels
potatoes
323
gerapste
grated
324
wortels
carrots
325
slasuus
salad dressing
326
etentje
social event
327
echt?
really?
328
sparen
to save money
329
verkennen
to explore
330
inderdaad
indeed
331
vervoer
transport
332
openbaar vervoer
public transport
333
het vliegtuig
the plane
334
vertraging
delay
335
vertrekken
to arrive
336
spoor
railway/platform
337
conductor
checks tickets on the train
338
machinist
train driver
339
chauffeur
driver of the bus
340
want/omdat
because
341
als
if or when
342
ik denk het
I do think so
343
ik denk het niet
I don't think
344
ik vind
I think (with an opinion)
345
baan
job
346
nooit
never
347
kapot
broken
348
genoeg
enough
349
waarom
why
350
wanneer
when
351
veranderen
change
352
de maat
size
353
gebruik
to use
354
zakenreis
business travel
355
vaak
often
356
vrienden
friends
357
vriendin
female friend
358
weten
to know (people/places)
359
kennen
to know (not people/places)
360
verhuizen
moving away
361
stuuren
to send
362
meer
more
363
meer
lake
364
op bezoek komt
visit me
365
krijgen
to gather/to receive (used when having a baby)
366
het weer
the weather
367
zich voelen
to feel
368
gebruiken
to use
369
doordeweek
during the week
370
boer
farmer
371
wil jij met mij me gegaan?
will you go with me?
372
zal
will
373
twee keer
two times
374
laat mij weten of jij wil gaan
let me know if you will come
375
einde
end
376
brug
bridge
377
waaiten
blowing of the wind
378
proeven
to try/taste (food)
379
geweest
I have been
380
tanden
teeth
381
poetsen
to brush
382
flink
hefty/ a lot
383
stijgen
to rise
384
rechten
law
385
advocaat
lawyer
386
zojuist
just now
387
etentje
social dinner
388
kroeg
pub
