Dutchies To Be Flashcards

(68 cards)

1
Q

Sprawa

A

Het geval

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Opowieść

A

Het verhaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Temu (ago)

A

Geleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Decydować

A

Bepalen
Beslissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Oferować coś

A

Aanbieden
Aanbiedend
Aangeboden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ekscutujace

A

Spannend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wzgórze

A

De heuvel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Już

A

Al

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Być przyzwyczajonym

A

Gewend zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Spędzać czas

A

Doorbrengen
Doorbracht
Doorgebracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Czyć pociaganie

A

Aantrekken voelen
Aangetrokken voelde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Na wiele sposobów

A

In meerdere opzichten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Aan binnenkant, aan de linker kant

A

W sródku, w lewym kacie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Połaczony

A

Verbonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Być świadomym czegoś

A

Zich ervan bewust zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Na zawsze

A

Eeuwig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Zapraszać

A

Uitnodigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Z

A

Vanaf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Przybyć

A

Aankomen
Kwam aan
Aangekomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Być głodnym

A

Trek hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Brakować

A

Ontbreken
Ontbrak
Ontbroken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Czuć się swobodnie

A

Op zich gemak voelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Poręcz

A

De reling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Zauważyć

A

Merken
Merkte
Gemerkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Talia
Het middel
26
Położyć
Leggen Legde Gelegd
27
Znikać
Verdwijnen Verdween Verdwenen
28
Całować
Zoenen Zoende Gezoend
29
Wyovrażać sobie
Zich voorstellen Zich stelde voor Zich hebben voorgesteld
30
Obaj
Allebei
31
W każdym razie
In elk geval
32
Polecać
Aanraden Raadde/rieden aan Hebben aangeraden
33
Zaproszenie
De uitnodiging
34
Wyckagnać
Tevoorschijn halen
35
Żeby, aby
Zodat
36
Pomijać
Overslaan
37
Nierozłaczny
Onafscheidelijk
38
Odwiedzać
Bezichtigen
39
Jak (as)
Naarmate
40
Zbliżać (się)
Naderen
41
Alejki
Het steegjes
42
Raz
Eenmaal
43
Eksplodować
Afspatten
44
Przemijać
Verwateren Verwaterde Hebben verwaterd
45
Z tym
Hiermee
46
W zamian
In plaats
47
Radość
De vreugde
48
Chwilowy
Kortstondig
49
Przytłoczony
Overrompeld
50
Zasmucony
Ondersteboven
51
Oprócz
Behalve
52
Po pierwsze
Allereerst
53
Połaczenie
D/h band
54
Pozostawiać
Achterlaten
55
Umysł
Achterhoofd
56
Przytłoczony
Overdonderd
57
Rozpoznany
Herkend
58
Tylko , wyłacznie
Alleen nog
59
Oprócz tego
Daarnaast
60
Cel
Het doel
61
Trochę cieżkie
Vrij moeilijk
62
Jeszcze nie
Nog niet
63
Kontent
De inhoud
64
Uczyć się sobie radzić z
Leren omgaan met
65
Cenny, wartościowy
Waardevol
66
W końcu
Op den duur
67
Opis
De beschrijving
68
Ogłaszać
Aankondigen