Dyslexiedebat Flashcards
(18 cards)
Juist/fout: ‘Dyslexie is een aparte wetenschappelijke categorie.’
Fout, volgens de descriptieve definitie heeft een zwak leesvermogen een arbitraire grens met grens met ‘normaal’ lezen
hoe ziet de aanpak en preventie van dyslexie eruit?
- voorspellen is gedeeltelijk mogelijk
- probleem is eerder aanleren ipv vermogen lezen
- gestandaardiseerde remediëring = onderdeel betrouwbaar criterium, maar weinig objectieve criteria
- diagnose vn voor hogere sociale klasse
- rol van leesmethoden is omstreden
geef enkele exclusiecriteria van dyslexie
vreemde moedertaal, instructiekwaliteit, zintuigelijke afwijkinigen, ziekte, …
wat wordt er bedoeld met een ipsatief model bij diagnose van dyslexie?
Ipv de persoon met een normgroep te vergelijken, wordt hij vergeleken met eigen capaciteiten, waardoor een lager IQ niet persé een uitsluitingscriterium vormt
wat is de relatie tussen leesvaardigheid en IQ?
- matige correlatie (r =.35-.60)
- lage voorspellingswaarde (d² =12-36%)
- dyslexie is een specifieke uitdaging in het verwerken van geschreven taal
wat is de oorzaak van dyslexie?
Er is hoogstwaarschijnlijk geen puur genetische oorzaak, eerder een multifactoriële.
Er wordt nog onderzoch of dyslexie een onderdeel is van een latente factor.
wat is de genetische load van dyslexie?
34-66% kans als ouder dyslectisch is
tweeling: .47-84 (hG²)
is dyslexie geslachtsgebonden?
Nee, maar heeft wel een geslachtsgebonden penetratie. Daardoor komt het komt vaker voor bij jongens dan meisjes.
een 1/3 van de genetische invloeden die betrokken zijn bij leerstoornissen, zijn ook gerelateerd aan?
1/3 algemene intelligentie
1/3 andere leergebieden
1/3 is enkel voor specifiekke leerstoornissen
hoe verschilt iemand met dyslexie neurologisch van iemand zonder?
- minder activatie linker OT (visuele woordherkenning)
- minder activatie rechter TP (fonologische vaardigheden bv; koppelen van letters aan klanken)
- hogere activatie rechter achterste delen bilaterale IF
- minder connectiviteit Inferieur pariëtaal gebied, IF en OT:
- slechtere samenwerking tussen hemisferen
OT: occipitotemporaal (OT-gebied)
TP: temporoparietaal (TP-gebied)
IF: inferieur pariëtaal (IF-gebied)
hoe verschilt iemand met dyslexie neuroanatomisch van iemand zonder?
- volumeafwijking
- ectopia’s (atypische posities neuronen)
- lagere fractionele anisotropie (mate van diffusie van watermoleculen in witte stof in de hersenen)
indicatoren van dyslexie
- 1,5j oud minder woordenschat en trager groeiend
- kleuters: zelfde letterkennis,snelbenoemen en foneemanalyse
- 2e en 3e leerjaar: grote achterstand lezen, spellen, snellezen en fonologisch bewust zijn
juist of fout; de aanwezigheid van dyslexie bij ouders heeft geen impact op de ernst van dyslexie bij hun kinderen
fout
juist/fout: samenwerking tussen hemisferen bij dyslectici verloopt normaal
fout, verloopt niet optimaal
juist/fout, sommige symptomen van dyslectici veranderen in de ontwikkeling
juist, anderen zijn al vroeger aanwezig
wat houdt het intergenerationeel multiple deficit model in?
- Multiple deficits: Dyslexie is niet het gevolg van één enkelvoudig deficit, maar van een combinatie van verschillende cognitieve tekorten. deze kunnen het risico op dyslexie vergroten/verkleinen. Op zich zijn ze nooit voldoende voor het ontstaan van dyslexie, wel in hun optelsom.
- Intergenerationele overdracht: Dyslexie kan overgedragen worden van ouders op kinderen via genetische en omgevingsfactoren.
- Dynamische ontwikkeling: Kan ontwikkelen en veranderen over de tijd. De symptomen en de ernst van de stoornis kunnen variëren per individu en per levensfase.
- sommige factoren zijn specifiek, anderen worden gedeeld met bv; Taalstoornis
Wat houdt het response to instruction model in? En wat is de effectgrootte van dit onderzoek?
- is een systematische, data-gedreven aanpak voor het identificeren en ondersteunen van leerlingen met leerproblemen, met name dyslexie. Gericht op vroege identificatie, preventie en interventie, met als doel om alle leerlingen te helpen hun volledige potentieel te bereiken.
- **gelaagd systeem **van interventies, met toenemende intensiteit en ondersteuning.
groepsinstructie (80%)> verlegde instructie (10-20%) > intensieve individuele instructie (5%) - Continue monitoring: De voortgang van leerlingen wordt voortdurend gemonitord om te beoordelen of de interventies effectief zijn.
- d = 1.07 groot effect
wat komt er naar voren uit Genen-omgevingsinteracties
- gunstige genen en gunstige omgeving veel groter effect dan voor ongunstige genen
- gunstige genen en **ongegunstige omgeving **ietsje beter dan voor ongunstige genen
MAAR omgeving is nog steeds van belang!