eco h 4/5/6 Flashcards

(73 cards)

1
Q

eenmanszaak

A

1 eigenaar die de leiding heeft, deze eigenaar kan wel personeel aannemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Vof (vennootschap onder firma)

A

2 of meer eigenaren die samen de leiding hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

inkomstenbelasting

A

is belasting die iedereen over zijn privé inkomen betaalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bv (besloten vennootschap)

A

privé geld en ondernemingsgeld zijn van elkaar gescheiden, aandeelhouders zijn de eigenaren. er is soms maar 1 eigenaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Nv (naamloze vennootschap)

A

privé geld en ondernemingsgeld zijn van elkaar gescheiden, aandeelhouders zijn de eigenaren. aandelen worden verhandeld op een effectenbeurs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

vennootschapsbelasting

A

belasting over de winst van een bv of een nv

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

arbowet

A

regels voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

arbijdstijdenwet

A

regels voor werk en rusttijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

inspectie SZW

A

houdt toezicht op de naleving van arbeidswetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

algemene wet gelijke behandeling

A

verbiedt het onderscheidt maken op basis van geslacht, ras, leeftijd en afkomst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

arbeidsparticipatie

A

het percentage van de bevolking dat tot de werkende beroepsbevolking hoort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

werknemersverzekeringen

A

verzekeringen voor mensen die in loondienst werken of gewerkt hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

WIA

A

uitkering voor arbeidsongeschikte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

WW

A

(werkloosheidswet) regelt een uitkering voor mensen die buiten hun schuld om werkloos zijn geworden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

loon

A

prijs voor de arbeid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

concurrentiepositie

A

geeft aan in hoeverre een bedrijf in staat is om te concurreren met andere bedrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

werkgelegenheid

A

aantal beschikbare banen uit alle arbeidsplaatsen bij bedrijven en de overheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

primaire sector

A

landbouw en visserie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

secundaire sector

A

industrie en landbouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

tertiaire sector

A

(commerciële dienstverlening) handel en transport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

quartaire sector

A

(niet-commerciële diensten) onderwijs en gezondheidszorg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

arbeidsmarkt

A

het geheel van vraag en aanbod van arbeid. de vraag is de werkgelegenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

werkloosheid

A

het aanbod van arbeid is groter dan de vraag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

beroepsbevolking

A

alle mensen van 15 tot de pensioenleeftijd die werken of werkloos zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
werkloos
degene die geen werk hebben maar wel actief op zoek zijn. ze zijn meteen beschikbaar voor een baan.
26
UWV
overheidsinstelling die je helpt een baan te vinden en die beoordeelt of je recht hebt op een werkloosheidsuitkering
27
krappe arbeidsmarkt
de vraag naar personeel is groter dan het aanbod
28
structurele werkloosheid
bestaat als aanbieders blijvende veranderingen doorvoeren
29
conjuncturele werkloosheid
ontstaat als de vraag naar goederen en diensten afneemt
30
frictiewerkloosheid
je bent werkloos in de tijd dat je nodig hebt om te solliciteren
31
seizoenswerkloosheid
seizoenswerk dat je in een bepaald deel van het jaar kan doen, daarna ben je werkloos
32
regionale werkloosheid
werkloosheid die in bepaalde gebieden hoger is dan gemiddeld
33
loonmatiging
als de lonen niet of weinig stijgen
34
marktwerking
aanbieders van producten moeten met elkaar concurreren om klanten te krijgen
35
planeconomie
de overheid bepaalt wat, hoeveel en door wie er geproduceerd wordt
36
vrijemarkteconomie
vraag en aanbod bepalen de prijs en de overheid grijpt niet in met wetten en regels
37
sociale markteconomie
bedrijven mogen zelf weten wat ze verkopen, vraag en aanbod bepalen de prijs. maar als het nodig is grijpt de overheid in voor veiligheid en om basisbehoeften betaalbaar te houden
38
collectieve goederen
voorzieningen die de overheid levert, betaalt en waarvan iedereen gebruik kan maken
39
privatiseren
de overheid besteed taken uit of draagt het over aan particuliere bedrijven
40
CBS (centraal bureau voor de statistiek)
onderzoekt economische veranderingen
41
CBP ( centraal planbureau)
onderzoekt de gevolgen van economische maatregelen
42
SER (sociaal economische raad)
adviseert de regering over sociaal economische onderwerpen
43
begrotingsoverschot
de verwachte inkomsten van het rijker zijn groter dan de uitgaven
44
begrotingstekort
de uitgaven zijn groter dan de inkomsten van het rijk
45
staatsschuld
als er begrotingstekort is leent het rijk geld, alles wat geleend is is de staatsschuld
46
directe belasting
betaal je rechtstreeks aan de overheid zoals verzkeringen
47
indirecte belasting
zit verwerkt in producten zoals btw en accijns
48
volksverzekeringen
sociale verzekeringen waar alle inwoners recht op hebben iedereen betaalt premies. zoals de AOW en de ANW
49
werknemersverzekeringen
sociale verzekeringen voor alle mensen die in loondienst werken of gewerkt hebben ze betalen hier premies voor zoals de WW
50
sociaal minimum
minimum bedrag om te kunnen leven
51
sociale voorziening
uitkeringen die betaald worden met belastinggeld, zoal de bijstand
52
verzorgingsstaat
een land dat gezondheidszorg, huisvesting en onderwijs voor iedereen mogelijk maakt.
53
actieven
mensen met betaald werk
54
inactieven
mensen zonder werk met een uitkering
55
vergrijzing
het aantal ouderen in de bevolking neemt toe, ook stijgt de gemiddelde leeftijd
56
economische groei
als de waarde van alle geproduceerde goederen omhoog gaat en het bbp toeneemt
57
recessie
als de economische groei langere tijd daalt en lager is dan gemiddeld, dit kan zorgen voor een economische crisis
58
inkomstenbelasting
belasting over je inkomen
59
aftrekposten
inkomsten van je inkomen aftrekken zodat de belasting goedkoper wordt
60
eigenwoningforfait
de waarde van je woning optellen bij je inkomen
61
progressief belastingtarief
het belastingpercentage neemt af naarmate je inkomen hoger wordt
62
loonheffing
bestaat uit loonbelasting en premies, wat van je loon wordt afgehouden.
63
vermogenrendementsheffing
inkomstenbelasting uit vermogen zoals spaargeld en beleggingen
64
heffingsvrij vermogen
deel van je spaargeld dat belastingvrij is
65
heffingskorting
kortingen op belasting waar iedereen recht op heeft
66
draagkrachtbeginsel
wie in staat is meer te betalen moet dat ook
67
degressief tarief
je betaalt in procenten minder belasting als je inkomen toeneemt
68
proportioneel tarief
er is ene belastingpercentage voor alle inkomens
69
solidariteitsbeginsel
iedereen moet een deel van zijn inkomen afgeven voor mensen zonder inkomen
70
nivellering
als lage inkomens er in procenten beter op vooruit gaan dan hoge inkomens
71
denivellering
het verschil tussen hoge en lage lonen wordt groter
72
profijtbeginsel
je betaalt voor de goederen en diensten dat de overheid levert
73
motorrijtuigbelasting
als je in bezit bent van een auto betaal je geld voor het gebruiken van de wegen