eco hoofdstuk 6 Flashcards

(21 cards)

1
Q

Aftrekposten

A

Bepaalde kosten die je op je inkomen in mindering mag brengen, zodat je minder belasting hoeft te betalen. Bijvoorbeeld de hypotheekrente.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Belastbaar inkomen

A

Het inkomen waar de belasting over berekend wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bijtelling

A

Bedrag dat je bij je inkomen moet optellen als je een auto van de zaak ook privé gebruikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Eigenwoningforfait

A

Bedrag dat je bij je inkomen moet optellen als je een eigen huis bezit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Inkomstenbelasting

A

Belasting die iedereen over zijn privé-inkomen moet betalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Fictief rendement

A

Het rendement dat je volgens de overheid hebt op je spaargeld of beleggingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Heffingskorting

A

Een korting op het bedrag dat je aan inkomstenbelasting moet betalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Heffingsvrij vermogen

A

Het eerste deel van je vermogen waarover je geen belasting hoeft te betalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Progressief belastingtarief

A

Het belastingpercentage wordt hoger naarmate het inkomen toeneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Schijventarief

A

De twee tarieven waarmee je de belasting over je belastbaar inkomen berekent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vermogen

A

Het totaal van al je spaargeld en beleggingen na aftrek van je schulden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Vermogensrendementsheffing

A

Belasting in box 3 over inkomen uit vermogen, zoals spaargeld en beleggingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Actieven

A

Mensen met betaald werk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Denivellering

A

De verschillen tussen de inkomens worden in verhouding groter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Inactieven

A

Mensen zonder betaald werk die een uitkering ontvangen, bijvoorbeeld omdat ze arbeidsongeschikt, werkloos of boven de pensioenleeftijd zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Nivellering

A

De verschillen tussen de inkomens worden in verhouding kleiner.

16
Q

Vergrijzing

A

Het aandeel ouderen in de totale bevolking neemt toe en de gemiddelde leeftijd van de bevolking stijgt.

17
Q

Belastingontduiking

A

Het opzettelijk verkeerd informeren van de overheid om minder belasting te hoeven betalen.

18
Q

Draagkrachtbeginsel

A

Degene die in staat is veel te betalen, moet in verhouding meer betalen.

19
Q

Motorrijtuigenbelasting

A

Wegenbelasting. Belasting die je betaalt voor het bezit van een auto.

20
Q

Profijtbeginsel

A

Je betaalt voor het gebruik van goederen of diensten die de overheid levert.