economie begrippen Flashcards

(218 cards)

1
Q

Wat is de economische kringloop?

A

Schematisch model dat de relaties tussen de verschillende economische actoren en de geldstromen in de economie weergeeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is bruto toegevoerde waarde?

A

De economische waarde die een bedrijf, sector of economie toevoegt aan een product of dienst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is netto toegevoegde waarde?

A

De economische waarde die een bedrijf, sector of economie aan een product of dienst toevoegt, na aftrek van afschrijvingskosten en andere reservaten voor vervanging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn afschrijvingen?

A

De boekhoudkundige waardevermindering van een goed of dienst in een bepaalde periode.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het bruto binnenlands product (bbp)?

A

Een maatstaf voor de totale waarde van alle goederen en diensten die binnen een land geproduceerd worden gedurende een bepaalde periode, meestal een jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn dubbeltellingen?

A

Twee keer meetellen van waarde van een product of dienst bij het berekenen van het bbp.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is consumptie?

A

Verbruik van goederen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is productie?

A

De voortbrenging van maatschappelijke goederen, het scheppen van nuttigheid, de bevrediging van de maatschappelijke behoefte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn kapitaalgoederen?

A

Duurzame goederen die door bedrijven worden gebruikt om andere goederen en diensten te produceren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat betekent investeren?

A

Beleggen met een productieve bestemming, aanwenden voor de voortbrenging van kapitaalgoederen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn economische agenten?

A

Persoon, bedrijf of organisatie die economische beslissingen neemt en deelneemt aan het economisch verkeer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is ppp of koopkrachtpariteit?

A

Fictieve wisselkoers die gecorrigeerd is voor het verschil in prijsniveau tussen twee landen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat stelt de theorie van de comparatieve voordelen (Ricardo) voor?

A

Individuen, bedrijven of landen kunnen voordeel hebben door zich te specialiseren in de productie van goederen en diensten waarin ze relatief efficiënter zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de Malthusiaanse val?

A

Concept dat beschrijft hoe een stijgend bevolkingsaantal kan leiden tot een daling van het inkomen per hoofd van de bevolking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn opportuniteitskosten?

A

Kosten die je indirect maakt door niet voor een profijtelijker alternatief te kiezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de Easterlin-paradox?

A

Een toename van inkomen binnen een land leidt niet noodzakelijk tot een toename in gemeten geluk of welvaart.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de beroepsbevolking?

A

Het aanbod van arbeid; mensen die beschikbaar zijn voor werk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is een rationele economische agent?

A

Economische agent die handelt vanuit rationeel denken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is maatschappelijk evenwicht?

A

Toestand van de samenleving waarin verschillende delen in balans zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is speltheorie?

A

Techniek om situaties met strategische interacties tussen verschillende beslissingsnemers te analyseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is een zuivere strategie?

A

Strategie waarbij een speler een actie kiest die met zekerheid volgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is een gemengde strategie?

A

Speler kiest de kansen waarmee de strategieën worden gekozen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is een resultatenmatrix?

A

Uitkomsten van het spel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is een dominante strategie?

A

Situatie waarbij een speler altijd een bepaalde actie kiest die de beste uitkomst oplevert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat is een gedomineerde strategie?
Strategie die altijd minder oplevert dan een andere strategie.
26
het probleem van coöperatie
Individuele rationaliteit en gebrek aan vertrouwen leiden soms tot non-coöperatief gedrag.
27
Wat is Nash-evenwicht?
Situatie waarin geen speler een voordeel kan halen uit een eenzijdige afwijking van zijn strategie.
28
Wat is marktvraag?
Specifieke vraag naar producten of diensten door de markt, met name door eindgebruikers.
29
Wat betekent ceteris paribus?
Als alle andere factoren gelijk blijven.
30
Wat is een partiële vraagfunctie?
Economische functie die de vraag naar een product beschrijft met andere factoren buiten beschouwing gelaten.
31
Wat is de reservatieprijs?
De hoogste prijs die een koper bereid is te betalen voor een goed of dienst.
32
Wat is betalingsbereidheid?
De maximale prijs die een consument bereid is te betalen voor een product of dienst.
33
Wat is consumentensurplus?
Winst van de consument die maakt wanneer hij een product of dienst aankoopt lager dan de reservatieprijs.
34
Wat is totale consumentensurplus?
Som van alle individuele surplussen.
35
Wat is de marktvraagcurve?
Relatie tussen de prijs van het goed en de totale hoeveelheid die door alle consumenten bereid zijn te kopen.
36
Wat is marginale betalingsbereidheid?
Bereidheid om een extra bedrag te betalen voor een bepaald goed of dienst.
37
Wat is marktaanbod?
Beschrijft hoe de aangeboden hoeveelheid van een goed of dienst varieert met veranderende factoren.
38
Wat is een partiële aanbodfunctie?
Economische functie die het verband laat zien tussen de aangeboden hoeveelheid en de prijs van dat goed.
39
Wat zijn marginale kosten?
Extra kosten die een bedrijf maakt bij het produceren van één extra eenheid van een goed of dienst.
40
Wat is producentensurplus?
Economische winst die een producent maakt wanneer hij een product of dienst verkoopt voor een hogere prijs dan hij minimaal bereid is om te verkopen.
41
Wat is totale producentensurplus?
Som van alle individuele producentensurplussen.
42
Wat is vraagoverschot?
Situatie waarin de vraag naar producten of diensten het aanbod ervan overstijgt.
43
Wat is aanbodoverschot?
Situatie waarin het aanbod van producten of diensten de vraag ervan overstijgt.
44
Wat is evenwichtsprijs?
De prijs waarop vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn.
45
Wat is evenwichtshoeveelheid?
De hoeveelheid waarop vraag en aanbod gelijk aan elkaar zijn.
46
Wat is een intercept?
Snijpunt van een regressielijn met de verticale as.
47
Wat is comparatieve statica?
Het vergelijken van twee verschillende economische uitkomsten voor en na een verandering.
48
Wat is (eigen) prijselasticiteit?
De mate waarin de vraag naar een product of dienst verandert als reactie op een prijsverandering.
49
Wat betekent elastisch?
Gevoelig voor prijsverandering.
50
Wat betekent inelastisch?
Niet gevoelig voor prijsveranderingen.
51
Wat is een perfecte inelastische vraagcurve?
Gevraagde hoeveelheid verandert niet wanneer de prijs verandert.
52
Wat is een perfecte elastische vraagcurve?
Gevraagde hoeveelheid reageert oneindig op een prijsverandering.
53
Wat is het substitutie-effect?
Consumenten stappen over op goedkopere alternatieven wanneer de prijs van een product stijgt.
54
Wat is het inkomenseffect?
De vraag naar een goed verandert wanneer de koopkracht van de consument verandert.
55
Wat zijn normale goederen?
Goederen waarvan de vraag toeneemt als het inkomen van de consument stijgt.
56
Wat zijn Giffen-goederen?
Goederen waarvan de vraag toeneemt wanneer de prijs stijgt.
57
Wat zijn noodzakelijke goederen?
Goederen die gevoelig zijn voor prijselasticiteit, maar niet voor inkomenselasticiteit.
58
Wat zijn luxe goederen?
Vraag stijgt enorm naarmate het inkomen stijgt.
59
Wat is een perfecte inelastische aanbodcurve?
De aangeboden hoeveelheid verandert niet, ongeacht de prijsverandering.
60
Wat is een perfecte elastische aanbodcurve?
Een kleine verandering in prijs leidt tot oneindige verandering in de aangeboden hoeveelheid.
61
Wat is de Engel-curve?
Grafische weergave die het verband toont tussen het inkomen van een consument en de gevraagde hoeveelheid.
62
Wat is inkomenselasticiteit?
Geeft de procentuele verandering in de consumptie van een goed weer als gevolg van een procentuele verandering van het inkomen.
63
Wat zijn inferieure goederen?
Goederen waarvan de consument minder gaat kopen als zijn inkomen stijgt.
64
Wat is budgetaandeel?
Het deel van het budget dat voor een bepaald goed is.
65
Wat is de wet van Engel?
Daling van het budgetaandeel voor voeding naarmate men rijker wordt.
66
Wat is kruiselingse prijselasticiteit?
Maatstaf die beschrijft hoe de vraag naar een product reageert op de prijsverandering van een ander product.
67
Wat zijn complementen?
Goederen die elkaar in het gebruik aanvullen.
68
Wat zijn substituten?
Goederen die elkaar in het gebruik kunnen vervangen.
69
Wat zijn onafhankelijke goederen?
Producten waarvan de vraag niet of nauwelijks beïnvloed wordt door de prijs van andere goederen.
70
Wat zijn aanbodschokken?
Een plotselinge verandering in het aanbod van een product of dienst.
71
Wat zijn vraagschokken?
Een plotselinge verandering in de vraag van een product of dienst.
72
Wat is prijsvolatiliteit?
De prijsschommeling van iets.
73
Wat is taxshift?
Een verandering in de wijze waarop een overheid belasting heft.
74
Wat is prijsregulering?
De overheid beperkt de vrijheid van aanbieders en vragers om prijzen te bepalen.
75
Wat is een quota?
Restrictie op verhandelde hoeveelheid.
76
Wat is accijnsbelasting?
Indirecte belastingen op het verbruik of gebruik van bepaalde consumptiegoederen.
77
Wat is waardebelasting?
Indirecte belasting uitgedrukt in verhouding tot de prijs van een goed.
78
Wat zijn indirecte belastingen?
Belastingen die door overheden op indirecte wijze worden geheven.
79
Wat is consumentenprijs?
De prijs die een consument betaalt voor een product of dienst, inclusief btw en belastingen.
80
Wat is producentenprijs?
De prijs die een producent ontvangt voor zijn producten, inclusief productgebonden belastingen.
81
Wat is incidentie?
De uiteindelijke verdeling van de economische last van een belasting tussen producenten en consumenten.
82
Wat is een woonbonus?
Belastingvermindering voor de enige en eigen woning waarvoor een hypothecaire lening werd aangegaan.
83
Wat is de onzichtbare hand?
Het zelfregulerende effect van een markt waar iedereen eigenbelang nastreeft.
84
Wat is arbeidsverdeling?
Het opsplitsen van taken of arbeid.
85
Wat is specialisatie?
Zich toeleggen op een specifiek gebied.
86
Wat zijn traditionele systemen?
Economisch systeem gebaseerd op gewoonten en tradities.
87
Wat zijn bevelsystemen?
Economisch systeem waarin de overheid alle economische beslissingen neemt.
88
Wat is het incentiveprobleem?
Probleem waarbij mensen niet de juiste prikkels hebben om efficiënt te handelen.
89
Wat is een marktsysteem?
Economisch systeem waarin vraag en aanbod op de vrije markt bepalen wat geproduceerd wordt.
90
Wat is vrijwillige ruil?
Een ruil die door de betrokken partijen spontaan wordt afgesloten.
91
Wat is Pareto-efficiëntie?
Situatie waarbij geen enkele verandering de welvaart van één individu kan verbeteren zonder iemand anders slechter te stellen.
92
Wat zijn Pareto-verbeteringen?
Verandering waarbij minstens één persoon beter af is zonder dat iemand anders slechter af is.
93
Wat is de Pareto-grens?
Verzameling van alle allocaties waarbij niemand beter kan worden gesteld zonder iemand anders slechter te stellen.
94
Wat is marginale maatschappelijke baat?
Extra waarde die de samenleving krijgt van een extra eenheid van een goed of dienst.
95
Wat is marginale maatschappelijke kost?
Extra kosten die de maatschappij betaalt bij productie of consumptie van één extra eenheid.
96
Wat is marginale private baat?
Het extra voordeel dat een persoon of bedrijf ontvangt van het consumeren of produceren van één extra eenheid van een goed of dienst.
97
Wat is volmaakte mededinging?
Een marktvorm met veel arbeiders en vragers, homogeen product, transparante markt, vrije toe- en uittreding, waarbij geen enkele aanbieder of vrager de prijs kan beïnvloeden.
98
Wat is een verliesdriehoek?
Het verlies aan welvaart dat ontstaat wanneer een markt niet in evenwicht is, bijvoorbeeld door belastingen, subsidies of prijsregulering.
99
Wat is marktfalen?
Het tekortschieten van de werking tussen vraag en aanbod.
100
Wat is onvolmaakte mededinging?
Een marktvorm waarbij de criteria voor volkomen mededinging niet allemaal gelden.
101
Wat zijn externe effecten of externaliteiten?
Onbedoelde bijwerkingen of neveneffecten van een economische activiteit die invloed hebben op de welvaart van anderen dan de veroorzaker.
102
Wat zijn publieke goederen?
Goederen die door de overheid worden aangeboden en die voor iedereen beschikbaar zijn, ongeacht of ze ervoor betalen of niet.
103
Wat betekent marktmacht?
Invloed die een bedrijf of organisatie kan uitoefenen.
104
Wat is een monopolie?
Één aanbieder bevoorraadt de volledige markt.
105
Wat is een oligopolie?
Een markt die gedomineerd wordt door een beperkt aantal spelers.
106
Wat is monopolistische concurrentie?
Een markt met productdifferentiatie die op korte termijn marktmacht geeft, maar op lange termijn toetreding van concurrenten.
107
Wat is het prijsmechanisme?
Hoe prijzen automatisch veranderen door vraag en aanbod.
108
Wat is de signaalfunctie van het prijsmechanisme?
Prijzen geven signalen aan consumenten en producenten en stimuleren economische beslissingen.
109
Wat is de coördinatiefunctie van het prijsmechanisme?
Prijzen coördineren beslissingen van miljoenen mensen zonder centrale overheid, zorgen voor marktevenwicht.
110
Wat is overheidsfalen?
Overheidsingrijpen dat maatschappelijke meer schade dan goed doet.
111
Wat betekent niet-uitsluitbaar?
Het is onmogelijk om mensen van het gebruik van een goed of dienst te weren.
112
Wat betekent niet-rivaal?
Het gebruik door de ene persoon beïnvloedt niet de beschikbaarheid voor de ander.
113
Wat zijn quasi-publieke goederen?
Goederen die theoretisch uitsluitbaar zijn, maar door de overheid worden aangeboden vanwege maatschappelijke of economische overwegingen.
114
Wat is een clubgoed?
Quasi-publieke goederen die uitsluitbaar zijn, maar geen rivaliteit hebben.
115
Wat zijn commons?
Quasi-publieke goederen waarvan de consumptie rivaal is, maar moeilijk uit te sluiten.
116
Wat is het vrijbuitersprobleem?
Situatie waarbij individuen profiteren van de inspanningen en kosten van anderen zonder zelf bij te dragen.
117
Wat is een Pareto-efficiënte niveau?
Er is geen andere uitkomst die een of meer personen beter af kan maken zonder dat iemand anders er slechter van wordt.
118
Wat is de Samuelson-regel?
De som van de marginale baten van individuen voor een publiek goed moet gelijk zijn aan de marginale kosten van dat goed.
119
Definieer perfect concurrentiële markt.
Theoretisch model van een markt met veel vragers en aanbieders, homogeen product, transparante markt, en vrije toe- en uittreding.
120
Wat is een Pareto-efficiënt punt?
Situatie waarbij men Pareto-efficiëntie heeft bereikt.
121
Wat is het equimarginale kostenprincipe?
Een optimale verdeling van middelen treedt op wanneer de marginale kosten van alle alternatieven gelijk zijn.
122
Wat zijn Pigouviaanse belastingen?
Belastingen op marktactiviteiten die negatieve externaliteiten genereren.
123
Wat zijn outputbelastingen?
Belastingen die een bedrijf heft over zijn eigen omzet per geproduceerde eenheid.
124
Wat is een emissiebelasting?
Belasting op de uitstoot van schadelijke stoffen per eenheid vervuiling.
125
Wat is marktconform overheidsingrijpen?
Overheid grijpt in zonder het marktmechanisme te verstoren.
126
Wat zijn verhandelbare emissierechten?
Vergunningen die bedrijven ontvangen om een bepaalde hoeveelheid broeikasgassen uit te stoten, beperkt in aantal.
127
Wat zijn marginale reductiekosten?
De extra kosten om één extra eenheid van vervuiling te verminderen.
128
Wat is primaire inkomensverdeling?
Hoe het inkomen in een economie verdeeld wordt over verschillende productiefactoren voordat belastingen en sociale zekerheidsuitgaven worden afgetrokken.
129
Definieer primaire inkomen.
Het inkomen dat mensen verdienen voordat ze belastingen moeten betalen.
130
Wat is belastbaar gezinsinkomen?
Primaire inkomens + transfers.
131
Wat zijn transfers?
Inkomensoverdrachten van de ene partij naar de andere zonder directe tegenprestatie.
132
Wat is beschikbaar inkomen?
Het inkomen dat huishoudens overhouden na aftrek van belastingen.
133
Wat zijn bestedingen?
Alle uitgaven door consumenten, bedrijven, overheid of buitenland.
134
Wat is welvaart?
Hoeveelheden goederen en diensten die we kunnen kopen.
135
Wat is de equivalentieschaal?
Manier om levensstandaard van verschillende huishoudens te vergelijken.
136
Definieer personele verdeling.
Manier waarop inkomens en vermogens worden verdeeld over individuen of huishoudens.
137
Wat is de Lorenz-curve?
Grafiek die de verdeling van de inkomens over de bevolking toont.
138
Wat is de Gini-coëfficiënt?
Getal dat de mate van ongelijkheid van inkomens of vermogens uitdrukt.
139
Wat is de olifantencurve?
Grafiek die de inkomensgroei over verschillende inkomensgroepen illustreert.
140
Wat is armoede?
Niet bereiken van absolute of relatieve inkomensgrens.
141
Wat betekent relatieve grens armoede?
Toestand waarin een gezin onvoldoende inkomen heeft om volwaardig deel te nemen aan het maatschappelijke leven.
142
Definieer macro-economie.
Tak van economische wetenschap die zich richt op het bestuderen van de economie als geheel.
143
Wat is de wet van Say?
"Elk aanbod creëert zijn eigen vraag."
144
Wat is anticyclisch fiscaal beleid?
Overheid verhoogt uitgaven en verlaagt belastingen tijdens een recessie.
145
Wat is reëel bbp?
Bbp met prijswijzigingen weggefilterd.
146
Wat is nominaal bbp?
Bbp zoals het is, registreert prijs- en hoeveelheidsveranderingen.
147
Wat zijn kettingprijzen?
Prijzen die zijn aangepast voor inflatie door elk jaar een ander basisjaar te gebruiken.
148
Wat is de bbp-deflator?
Prijsindex voor het berekenen van reëel bbp.
149
Definieer reële groei.
Maatstaf van economische groei die geen rekening houdt met inflatie.
150
Wat is nominale groei?
Maatstaf van economische groei, rekening te houden met inflatie.
151
Wat is inflatie?
Permanente toename van de prijzen.
152
Wat is de Human Development Index (HDI)?
Maatstaf voor menselijke ontwikkeling, inclusief levensverwachting en onderwijs.
153
Wat zijn fluctuaties?
Schommelingen in de economie.
154
Wat betekent AV in de economie?
Aggregatieve vraag: totale vraag naar goederen en diensten.
155
Wat betekent AA in de economie?
Aggregatief aanbod: totaal aanbod van goederen en diensten.
156
Wat is het AV-AA-model?
Economisch model dat de samenhang tussen vraag en aanbod beschrijft.
157
Wat is een 45-gradendiagram?
Grafiek die toont waar productie gelijk is aan bestedingen.
158
Wat is het IS-LM-model?
Macroeconomisch model dat evenwicht op de goederenmarkt en geldmarkt toont.
159
Wat zijn consumptieve bestedingen?
Alle uitgaven aan goederen en diensten voor eigen gebruik.
160
Wat is de marginale spaarquote?
Percentage van extra inkomen dat consumenten besluiten te sparen.
161
Wat is de spaarfunctie?
Relatie tussen het nationaal inkomen en de besparingen van huishoudens.
162
Wat zijn gewenste investeringen?
Uitgaven die economische agenten planmatig willen doen voor investeringen.
163
Wat zijn feitelijke investeringen?
Daadwerkelijke uitgaven gedaan voor investeringen.
164
Wat zijn endogene variabelen?
Variabelen die bepaald worden door andere variabelen binnen het model.
165
Wat zijn exogene variabelen?
Variabelen die worden bepaald door factoren buiten het model.
166
Wat is het Keynesiaans model?
Model dat beschrijft hoe economie op korte termijn werkt.
167
Wat zijn conjunctuurschommelingen?
Periodieke op- en neergangen in de economie.
168
Wat is de spaarparadox?
Collectieve toename van sparen kan leiden tot daling van het totale inkomen.
169
Wat is het multiplicatoreffect?
Verandering in bestedingen veroorzaakt een grotere verandering in nationaal inkomen.
170
Wat is de investeringsmultiplicator?
Factor die aangeeft hoeveel het nationaal inkomen verandert door investeringen.
171
Wat is de marginale consumptiequote?
Geeft aan welk deel van extra inkomen wordt besteed aan consumptie.
172
Wat zijn lekken in de economie?
Factoren die ervoor zorgen dat inkomsten uit de economische kringloop verdwijnen.
173
Wat is de transactievraag naar geld?
Hoeveelheid geld nodig voor dagelijkse transacties.
174
Wat is de vermogensvraag naar geld?
Vraag naar geld om een deel van het vermogen aan te houden.
175
Wat is geldmarktevenwicht?
Situatie waarbij de vraag naar geld gelijk is aan het aanbod.
176
Wat is interestvoet?
Percentage dat je betaalt bij het lenen of ontvangt bij het sparen.
177
Wat is interestgevoeligheid?
Mate waarin de prijs van een product of dienst gevoelig is voor rente.
178
Wat is de IS-curve?
Toont combinatie van rentetarieven en nationaal inkomen waarbij de goederenmarkt in evenwicht is.
179
Wat is de LM-curve?
Representeert de evenwichtsvoorwaarde op de geldmarkt.
180
Wat is crowding out?
Overheid verdringt de particuliere sector van de markt voor leenbare middelen.
181
Wat is een liquiditeitsval?
Situatie waarin monetair beleid niet effectief is in het stimuleren van de economie.
182
Wat is zero lower bound?
Macroeconomisch probleem bij een nominale kortetermijnrente van of vlakbij nul.
183
Wat is nominale geldvraag?
Geldvraag met rekening te houden met inflatie.
184
Wat is market clearing?
Aanbod en vraag op een markt zijn in evenwicht.
185
Wat is (neerwaartse) nominale loonrigiditeit?
Lonen reageren niet of traag op veranderingen in de economie.
186
Wat is de loonnorm?
Maximale marge voor de loonkostenontwikkeling.
187
Wat zijn loonkosten?
Alle kosten die een werkgever maakt om de vergoeding van een werknemer te dekken.
188
Wat is het verwachte prijspeil?
Gemiddelde prijs die men in de toekomst verwacht.
189
Wat omvat de vergoeding van een werknemer?
Brutoloon + RSZ-bijdrage, vakantiegeld, bonussen, extralegale voordelen ## Footnote RSZ staat voor Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.
190
Definieer deflatie.
Waardevermeerdering van geld
191
Wat is de onderhandelingscurve (WS)?
Concept uit macro-economie dat de relatie tussen lonen en werkloosheid weergeeft
192
Wat betekent mark-up?
Prijsverhoging die een verkoper toevoegt aan de kostprijs van een product om een verkoopprijs te bepalen ## Footnote Dit kan een percentage of vast bedrag zijn.
193
Wat is de prijszettingscurve (PS-curve)?
Grafische representatie die de verdeling van de output per werknemer weergeeft tussen lonen en winsten bij prijsbepaling ## Footnote Toont de reële lonen die werknemers kunnen verwachten.
194
Wat is een reëel loon?
Loon gecorrigeerd voor inflatie; weergeeft koopkracht
195
Wat is de natuurlijke werkloosheidsgraad?
Het werkloosheidspercentage dat blijft bestaan bij volledige benutting van de productiecapaciteit
196
Definieer natuurlijk outputniveau.
Het niveau van output dat een economie kan bereiken wanneer alle middelen efficiënt worden benut
197
Wat vertegenwoordigt de AA-curve?
Alle combinaties van wisselkoersen en BBP-niveaus waarbij evenwicht op de vermogensmarkt behouden blijft
198
Wat toont de AV-curve?
De totale vraag naar goederen en diensten in een economie bij verschillende prijsniveaus
199
Wat is stagflatie?
Economische toestand waarbij vertraagde groei is gecombineerd met hoge inflatie
200
Wat zijn structurele hervormingen?
Maatregelen om natuurlijk werkloosheidsniveau te doen dalen of natuurlijk outputniveau te doen stijgen
201
Wat betekent groei in economische termen?
Permanente toename van BBP niveau
202
Wat is liquiditeitsvoorkeur?
Vraag naar geld = Q
203
Definieer inkomensbegrip.
De definitie van wat als inkomen beschouwd wordt
204
Wat is EU-SILC?
European Union Statistics on Income and Living Conditions
205
Wat is het DSGE-model?
Macro-economisch model voor economische analyse en beleidsontwikkeling
206
Wat is een gewogen gemiddelde?
Gemiddelde van een reeks getallen met bijhorende reële positieve gewichten
207
Wat is liquiditeit?
De mate waarin activa snel en gemakkelijk kunnen worden omgezet in contanten
208
Wat zijn animal spirits?
Instincten en emoties die menselijk gedrag beïnvloeden bij financiële beslissingen
209
Wat is de monetaristische visie?
Concentreert zich op de vraag en aanbod van geld als primaire manier van economische regulering
210
Wat is arbeidsproductiviteit?
Meet de geproduceerde output per uur gepresteerde arbeid
211
autonome consumptie
uitgaven die consumenten doen ongeacht hun inkomen
212
wat is de marginale belastingsvoet?
percentage belasting dat je betaalt op laatst verdiende euro of extra euro inkomen
213
wat is de marginale invoerquote?
percentage van de invoer die een land heeft ten opzichte van zijn bbp; indicatie van mate waarin een economie afhankelijk is van buitenlandse goederen en diensten.
214
wat is de monetaire sfeer?
de geldmarkt
215
wat is de reële sfeer?
de goederenmarkt
216
credit crunch
kredietscrisis: periode waarin de beschikbaarheid van kredieten plotseling afnemen, waardoor het moeilijker wordt om leningen te krijgen
217
fiscaal budgettair beleid
omvat het gebruik van overheidsinkomsten (belastingen) en overheidsuitgaven om de economie te beïnvloeden.
218
monetair beleid
het beleid dat een centrale bank voert om de geldhoeveelheid en de rentetarieven in een economie te beheersen.