economie begrippen paragraaf 1.4 Flashcards

1
Q

productie

A

het maken van goederen en het leveren van diensten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

consumptie

A

de uitgaven die door gezinshuishouden worden gedaan aan goederen en diensten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bedrijfshuishouding

A

zelfstandige productieorganisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

productfactoren

A

de middelen, kapitaal, arbeid, natuur en ondernemerschap die ingezet worden voor de productie van goederen en diensten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

investeren

A

aanschaf van kapitaalgoederen met als doel hier geld mee te verdienen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

absoluut kostenvoordeel

A

als een producent een product goedkoper kan produceren dan een andere producenten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

arbeidsindeling

A

de taken worden in een bedrijf verdeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

arbeidsproductiviteit

A

hoeveel een arbeider per product de tijd nodig heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

kapitaalintensieve productie

A

in een productieproces word veel kapitaal gebruikt en weinig arbeid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

arbeidsintensieve productie

A

in een productieproces word veel arbeid en weinig kapitaal gebruikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly