Eigen en vreemd vermogen Flashcards

1
Q

Uit welke drie onderdelen bestaat het eigen vermogen van een NV?

A
  • Geplaatst aandelenvermogen
  • Alle reserves
  • Nettowinst na belastingen (mits vermeld op balans)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke drie mogelijke resultaten zijn er bij een aandelenemissie?

A
  • Uitgifte a pari (nominale waarde)
  • Uitgifte boven pari ( > nominale waarde)
  • Uitgifte beneden pari ( < nominale waarde)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is agio?

A

Het verschil tussen de emissiekoers en de nominale waarde van een aandeel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de intrinsieke waarde van een NV?

A

Het eigen vermogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe bereken je de intrinsieke waarde van een aandeel?

A

Intrinsieke waarde van een NV ÷ aantal geplaatste aandelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe bereken je de intrinsieke waarde van een aandeel?

A

Intrinsieke waarde van een NV ÷ aantal geplaatste aandelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe bereken je het dividendpercentage?

A

(Brutodividend ÷ geplaatst aandelenvermogen) x 100%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Leg uit hoe je de bedragen voor stock- en cashdividend per aandeel berekent.

A

Dividend (% van geplaatst aandelenvermogen
-/- Dividendbelasting
——————————
-/- Stockdividend (% van geplaatst aandelenvermogen)
——————————
= Cashdividend

Vervolgens delen door het aantal geplaatste aandelen voor stock- en cashdividend per aandeel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke soorten obligatieleningen zijn er?

A
  • Gewone obligatielening
  • Winstdelende obligaties
  • Achtergestelde obligaties
  • Converteerbare obligaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe bereken je de emissiekoers van een obligatie?

A

(Betaalde prijs ÷ nominale waarde) x 100%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe bereken je de betaalde prijs van een obligatie met de emissiekoers?

A

(Emissiekoers / 100) x nominale waarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Geef de berekening voor het rendement van een obligatie bij plaatsing boven pari.

A

(Interestpercentage x nominale waarde) ÷ betaalde prijs x 100% = rendement van een aandeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar worden kengetallen voor gebruikt?

A

Voor het krijgen van inzicht in de ontwikkeling van de onderneming ten opzichte van eerdere jaren en ten opzichte van andere ondernemingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geef de formule voor het berekenen van de krediettermijn voor debiteuren.

A

(Gemiddeld debiteurensaldo ÷ verkopen op rekening) x 360 dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe bereken je de krediettermijn voor crediteuren?

A

(Gemiddeld crediteurensaldo ÷ inkopen op rekening) x 360 dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe bereken je de inkopen op rekening?

A

Beginvoorraad + inkopen - inkoopwaarde verkopen = eindvoorraad. Stel “inkopen” op X en los de vergelijking op.

17
Q

Wat zijn de 3 formules voor de omzetsnelheid van de voorraad?

A
  • Inkoopwaarde omzet ÷ gemiddelde voorraad tegen inkoopprijzen
  • Omzet ÷ gemiddelde voorraad tegen verkoopprijzen
  • Omzet in eenheden ÷ gemiddelde voorraad in eenheden
18
Q

Geef de 2 formules voor de opslagduur van de voorraad.

A
  • (Gemiddelde voorraad ÷ inkoopwaarde omzet) x 360 dagen

- (1 ÷ omzetsnelheid voorraad) x 360 dagen

19
Q

Wanneer is een onderneming liquide?

A

Als ze haar kortlopende schulden op korte termijn kan betalen.

20
Q

Hoe bereken je de current ratio?

A

Vlottende activa incl. liquide middelen ÷ schulden op korte termijn

21
Q

Hoe hoog moet de current ratio minimaal zijn?

A

1,5

22
Q

Wat is de formule voor de quick ratio?

A

(Vlottende activa incl. liquide middelen - voorraden) ÷ schulden op korte termijn

23
Q

Hoe hoog moet de quick ratio minimaal zijn?

A

1

24
Q

Wat is solvabiliteit?

A

De mate waarin een onderneming bij liquidatie in staat is om al haar schulden te betalen.

25
Q

Hoe hoog mag de debt ratio maximaal zijn?

A

0,5

26
Q

Wat is weerstandsvermogen en welk kengetal hoort hierbij?

A

Het vermogen waarmee de onderneming ook in ongunstiger tijden de bedrijfsactiviteiten kan voortzetten. Hiervoor gebruik je het kengetal ‘rentedekkingsfactor’.

27
Q

Hoe bereken je de rentedekkingsfactor?

A

Bedrijfsresultaat ÷ interestlasten van het vreemd vermogen

28
Q

Geef de formule voor de debt ratio.

A

Vreemd vermogen ÷ totaal vermogen

29
Q

Wat is rentabiliteit?

A

De mate waarin de onderneming in staat is een opbrengst te geven aan de verschaffers van het vermogen.

30
Q

Hoe bereken je de rentabiliteit van het eigen vermogen?

A

(Nettowinst ÷ gemiddeld eigen vermogen) x 100%

31
Q

Geef de formule voor de rentabiliteit van het totaal vermogen.

A

((Nettowinst + interest) ÷ gemiddeld totaal vermogen) x 100%