Elecktriciteit 1 Flashcards

(31 cards)

1
Q

Een elektrische stroom

A

is de beweging van ladingen in dezelfde richting en zin. Die wordt veroorzaakt door de bron.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Stroom wordt geleverd door

A

een spanningsbron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Energieomzetting in een elektrische stroomkring

A

Een batterij bevat chemische energie die ze intern omzet naar potentiële elektrische energie voor de ladingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Conventionele stroomzin

A

De ladingen verlaten de batterij aan de pluspool (of elektrode), geven de energie af in de kring (aan een lampje, motor of weerstand (zie verder)) en keren terug aan de negatieve pool.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Conventionele stroomzin in werkelijkheid

A

In werkelijkheid verlaten de elektronen de batterij aan de minpool met hun (potentiële elektrische) energie en keren terug bij de pluspool van de batterij.

De potentiële elektrische energie wordt omgezet in kinetische energie van de ladingen in de geleider.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Een functionele stroomkring bestaat uit

A

een bron en een verbruiker die met elkaar verbonden zijn door snoeren. De schakelaar kan de kring openen. Je stelt de elektrische stroomkring voor in een schema.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

lading

A

Elke lading bestaat uit een aantal keer de eenheidslading:
e = 1,60 ∙ 10–19 C.
De lading van één elektron bedraagt -1,60 ∙ 10–19 C.
De eenheid van lading is de coulomb, C
Symbool voor lading: Q

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Definitie van stroomsterkte of elektrische stroom:

A

Hoeveelheid verplaatste lading per tijdsverloop
eenheid: 1 ampère = 1 A = 1 C/s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Belangrijk: stroom

A

stroom wordt niet verbruikt. Ladingen kan je niet vernietigen, volgens de wet van behoud van lading!
Het enige dat verbruikt wordt in een stroomkring is energie!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Spanning

A

Het begrip spanning staat voor de energie die de batterij levert per eenheid van lading.
spanning, symbool U
De eenheid is de volt, V
1 V = 1 J/C.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Een gelijkspanningsbron

A

Een gelijkspanningsbron levert de stroom in een stroomkring die altijd in dezelfde richting gaat. Bijvoorbeeld een autobatterij levert 12 V DC.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Een wisselspanningsbron

A

Een wisselspanningsbron levert de stroom in een stroomkring die voortdurend van richting verandert.

Bijvoorbeeld het lichtnet (via onze stopcontacten) levert 230 V AC.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wet van Ohm

A

wet van ohm (of definitie van weerstand): R = U/I

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De weerstand

A

De weerstand van een voorwerp is de verhouding van de spanning die je erover aanlegt, ten opzichte van de stroomsterkte die daardoor ontstaat.
symbool voor weerstand: R
De eenheid van weerstand is de ohm, Ω.
1 Ω = 1V/A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De geleidbaarheid

A

De geleidbaarheid wordt gedefinieerd als de verhouding van de stroomsterkte die door een voorwerp vloeit, ten opzichte van de spanning die je erover aanlegt.
symbool voor geleidbaarheid: G
De eenheid van geleidbaarheid is de siemens, S
1 S = 1 A/V

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wet van Pouillet

A

R= p(ro)* lengte/A
A = r² x π

17
Q

Het Joule effect

A

wanneer een elektrische stroom door een weerstand vloeit, wordt een deel van de elektrische energie omgezet in warmte.
Q= Rt

18
Q

Resitiviteit

A

de eigenschap van een materiaal om een elektrische stroom te weerstaan
p(ro) in ohm* meter

19
Q

Hoe stroomsterkte 6

A

I = q / Δt
I= U/R
I=G⋅U
I²= Q/R⋅t
I²= P/R
I = P⋅U

20
Q

Hoe lading 2

A

q=I⋅Δt
q= Epot/U

21
Q

Hoe spanning 5

A

U = Epot /q
U=R⋅I
U = I/G
U= I/P
U²= R⋅P

22
Q

Hoe Epot 1

23
Q

Hoe weerstand 6

A

R = U/I
R= Q/I²⋅t
R= ρ⋅ L/A
R= 1/G
R= U²/P
R= P/I²

24
Q

Hoe geleidbaarheid 2

A

G = I/U
G = 1/R

25
Hoe warmte 1
Q= R⋅I²⋅t
26
Hoe tijd 3
Δt = q/I t= Q/R⋅I² Δt= ΔEel⋅P
27
Hoe Resitiviteit 1
ρ = R⋅A /L
28
Hoe lengte 1
L = R⋅A / ρ
29
Hoe oppervlakte 1
A = ρ⋅L /R
30
Hoe vermogen 4
P = U⋅ I P =Δt/ ΔEel P= U²/R P= I²⋅R
31
Hoe elektrische energie 1
ΔEel = Δt/P