Engels 4.3 Flashcards
(43 cards)
1
Q
ondergedompeld zijn in
A
to be steeped in
2
Q
kabeljauw
A
codfish
3
Q
gratis
A
complimentary
4
Q
gezouten en gedrood
A
cured
5
Q
bestek
A
cutlery
6
Q
verrukkelijk
A
delectable
7
Q
ossenstaart
A
oxtail
8
Q
pocheren
A
to poach
9
Q
gevogelte
A
poultry
10
Q
bedorven
A
spoiled
11
Q
roerbakgerecht
A
stir-fry
12
Q
leverancier
A
supplier
13
Q
friszuur
A
tangy
14
Q
tinteling
A
tingle
15
Q
azijn
A
vinegar
16
Q
flauw
A
bland
17
Q
mals
A
tender
18
Q
papperig
A
mushy
19
Q
paperika
A
pepper
20
Q
(iets) toeschrijven aan
A
to attribute (something) to
21
Q
worden aangezien voor
A
to be mistaken for
22
Q
denkbeeldig; fantasierijk
A
fanciful
23
Q
lichtgelovig
A
gullible
24
Q
kortstondig
A
momentarily
25
bergen
to salvage
26
betekenen
to signify
27
levendig
vivid
28
schat
treasure
29
verrukt; opgetogen
delighted
30
verstoord worden
to be disturbed
31
zich voordoen
to occur
32
heilzaam; nuttig
beneficial
33
bedienen; tegenmoetkomen aan
to cater to
34
tegengaan
to combat
35
herschudding
concussion
36
doorstaan
to endure
37
buigen over
to hunch over
38
bekaf; doodop
knackered
39
vereisen
to require
40
intensief
rigorous
41
voorkomen uit
to stem from
42
geruststellen
to reassure
43
omgaan met
to cope with