Engels 4de 19 Flashcards
(25 cards)
1
Q
toevoeging
A
addition
2
Q
aanhouden
A
apprehend
3
Q
wijde
A
baggy
4
Q
verbieden
A
ban
5
Q
waarschuwing
A
caution
6
Q
ochtend jas
A
dressing gown
7
Q
vermoeiend
A
exhausting
8
Q
verzonnen
A
fictional
9
Q
behalen, bereiken
A
gain
10
Q
Onschuldig
A
harmless
11
Q
binnendringen
A
invade
12
Q
Je aan je woord houden
A
keep your word
13
Q
springen
A
leap
14
Q
voetpad
A
pavement
15
Q
belofte
A
promise
16
Q
omgedraaid
A
backwards
17
Q
van streek
A
upset
18
Q
ziekenhuiszaal
A
ward
19
Q
briljant, geniaal
A
brilliant
20
Q
personage, typetje
A
character
21
Q
gastoptreden
A
guest appearance
22
Q
humoristisch
A
humorous
23
Q
imitatie
A
impression
24
Q
hoofdrol
A
lead role
25
voorspelbaar
predictable