engels all right Flashcards
(44 cards)
1
Q
according to
A
volgens
2
Q
to attend
A
meedoen met; deelnemen aan
3
Q
amazed
A
verbaasd
4
Q
to bring the house down
A
de tent afbreken
5
Q
to disguise yourself
A
jezelf vermommen
6
Q
episode
A
aflevering
7
Q
event
A
evenement; gebuertenis
8
Q
gag
A
grap
9
Q
to giggle
A
giechelen
10
Q
habit
A
gewoonte
11
Q
hilarious
A
hilarisch; heel grappig
12
Q
to improvise
A
improviseren
13
Q
to involve
A
verbonden zijn aan; betreffen
14
Q
to keep a straight face
A
het gezight in de plooi laten; niet lachen
15
Q
laughter
A
gelach
16
Q
to lead
A
leiden
17
Q
pun
A
woordspelling; woordgrap
18
Q
punchline
A
clou
19
Q
to record
A
opnemen
20
Q
to rehearse
A
repeteren; oefenen
21
Q
sink
A
gootsteen
22
Q
sitcom
A
komische tv-serie
23
Q
sold-out
A
uitverkocht
24
Q
witty
A
gevat; ad rem
25
applaus
applause
26
begrijpen; snappen
to get
27
beseffen
to realise
28
betekenis
meaning
29
dezelfde
the same
30
flauw
silly
31
fout; verkeerd
wrong
32
gevoel
sense
33
humor
humour
34
irriteren
to annoy
35
juichen
to cheer
36
klappen
to clap
37
komiek
comedian
38
lachen
to laugh
39
onthouden; herrineren
to remember
40
roepen; schreeuwen
to shout
41
vergeten
to forget
42
vermakelijk
amusing
43
verrast
surprised
44
zich verontschuldigen
to apologise