engels hoofdstuk 4 Flashcards
(47 cards)
1
Q
accomplishment
A
daad, prestatie
2
Q
attitude
A
houding
3
Q
cautious
A
voorzichting
4
Q
close call
A
katje boord
5
Q
consequence
A
gevolg
6
Q
daredevil
A
waaghals
7
Q
endurance
A
uithoudingsvermogen
8
Q
excessive
A
buitensporig
9
Q
exposure
A
blootstelling
10
Q
extraordinary
A
buitengewoon
11
Q
overwhelming
A
overweldigend
12
Q
rescue worker
A
reddingswerker
13
Q
sensation
A
sensatie, gevoel
14
Q
setback
A
tegenslag
15
Q
thrill seeker
A
sensatiezoeker
16
Q
tough
A
zwaar, stoer, hard
17
Q
to cross boundaries
A
grenzen
18
Q
to face danger
A
gevaar lopen
19
Q
to get thrill out of
A
een kick krijgen van
20
Q
to give a try
A
proberen
21
Q
to mess with
A
knoeien met
22
Q
to overcome
A
overwinnen
23
Q
to play with fire
A
met vuur spelen
24
Q
to pull yourself together
A
jezelf vermannen
25
to push your limits
je grenzen verleggen
26
to put at risk
in gevaar brengen
27
to risk your life
je leven wagen
28
to shake up
opscheppen
29
to show off
opscheppen, pronken
30
to shy away from
terugdeinzen voor
31
to tempt fate
het noodlot tarten
32
to throw yourself into
jezelf volledig geven
33
experienced
ervaren
34
first-aid kit
EHBO doos
35
gear
uitrusting
36
harness
harnas, tuig
37
helmet
helm
38
life jacket
reddingsvest
39
rope
touw
40
safety check
veiligheidscontrole
41
(seat)belt
veiligheidsgordel
42
strap
riem, band, gordel
43
to adjust
afstellen, aanpassen
44
to buckle up
gordels/riemen omdoen
45
to check
controleren
46
to fasten
vastenmaken
47
to hook up to
vastmaken n