Engels hoofdstuk 4 Flashcards
(65 cards)
1
Q
accomplishment
A
daad, prestatie
2
Q
attitude
A
houding
3
Q
cautious
A
voorzichtig
4
Q
close call
A
kantje boord
5
Q
consequence
A
gevolg
6
Q
daredevil
A
waaghals
7
Q
endurance
A
uithoudingsvermogen
8
Q
excessive
A
buitensporig
9
Q
exposure
A
blootstelling
10
Q
extraordinary
A
buitengewoon
11
Q
overwhelming
A
overweldigend
12
Q
rescue worker
A
reddingswerker
13
Q
sensation
A
sensatie, gevoel
14
Q
setback
A
tegenslag
15
Q
thrill seeker
A
sensatiezoeker
16
Q
tough
A
zwaar, stoer, hard
17
Q
to cross boundaries
A
grenzen overschrijden
18
Q
to face danger
A
gevaar lopen
19
Q
to get a thrill out of
A
een kick krijgen van
20
Q
to give a try
A
proberen
21
Q
to mess with
A
knoeien met
22
Q
to overcome
A
overwinnen
23
Q
to play with fire
A
met vuur spelen
24
Q
to pull yourself together
A
vermannen
25
to push your limits
je grenzen verleggen
26
to put at risk
in gevaar brengen
27
to risk your life
je leven wagen
28
to shake up
opschudden
29
to show off
opscheppen, pronken
30
to shy away from
terugdeinzen voor
31
to tempt fate
het noodlot tarten
32
to throw yourself into
jezelf volledig geven
33
experienced
ervaren
34
first-aid kit
EHBO doos
35
gear
uitrusting
36
harness
harnas, tuig
37
helmet
helm
38
life jacket
reddingsvest
39
rope
touw
40
safety check
veiligheidscontrole
41
(seat)belt
veiligheidsgordel
42
strap
riem, band, gordel
43
to adjust
afstellen, aanpassen
44
to be secured to
bevestigd zijn aan
45
to buckle up
gordels/riemen omdoen
46
to check
controleren
47
to fasten
vastmaken
48
to hook up to
vastmaken n
49
anxious
angstig
50
bold
gedurfd
51
brave
dapper
52
concerned
bezorgd
53
desperate
wanhopig
54
distracted
afgeleid
55
exhausting
uitputtend
56
exhausting
uitputtend
57
painful
pijnlijk
58
upset
overstuur
59
to appreciate
waarderen
60
to blame
de schuld geven
61
to feel for
medelijden hebben met
62
to freak out
gek worden
63
to make sense
logisch zijn
64
to reassure
geruststellen
65
to rely on
vertrouwen op
