Engels Idioom H1 Flashcards
(55 cards)
1
Q
Guardian
A
Voogd
2
Q
To rear
A
Opvoeden
3
Q
Infatuated with
A
Verliefd op
4
Q
Sibling
A
Broer, zus
5
Q
Ancestor
A
Voorouder
6
Q
Posterity
A
Nageslacht
7
Q
Hereditary
A
Erfelijk
8
Q
Mutual
A
Wederzijds
9
Q
Te descend from
A
Afstammen van
10
Q
Tribe
A
Stam
11
Q
Ally
A
Bondgenoot
12
Q
To mourn
A
Treuren over
13
Q
Toddler
A
Peuter
14
Q
Marital
A
Huwelijks-
15
Q
Tenant
A
Huurder
16
Q
Despicable
A
Vreselijk
17
Q
Adultary
A
Overspel
18
Q
Contraceptive
A
Voorbehoedsmiddel
19
Q
Gap
A
Kloof
20
Q
Row
A
Ruzie
21
Q
To maintain
A
Onderhouden
22
Q
Domestic
A
Huiselijk
23
Q
Domineering
A
Dominant
24
Q
Affiliation
A
Verbondenheid
25
Geustroom
Logeerkamer
26
Coffin
Doodskist
27
Deceased
Overledene
28
Bereavement
Sterfgeval
29
Obituary
Overlijdensbericht
30
Landlord
Huisbaas
31
Orphan
Wees
32
Spouse
Echtgenoot
33
Offspring
Kinderen
34
Cemetery
Kerkhof
35
To take after
Lijken op
36
Segregation
Rassenscheiding
37
Innate
Aangeboren
38
To confirm
Aanpassen
39
To alienate
Vervreemden
40
Animosity
Vijandigheid
41
To resemble
Lijken op
42
Peer
Leeftijdsgenoot
43
To date
Verkering hebben
44
Business associate
Zakenrelatie
45
To split up
Uitmaken
46
Bachelor
Vrijgezel
47
Collega
Colleague
48
Acquaintance
Kennis
49
To raise
Opvoeden
50
Faithful
Trouw
51
Of age
Meerderjarig
52
To turn
Worden
53
Adolescent
Puber
54
Minor
Minderjarige
55
Mankind
Mensheid
