Engels toets unit 4 Flashcards
(111 cards)
1
Q
athletics/ track and field
A
atletiek
2
Q
to be fit
A
in goede conditie zijn
3
Q
to beat (someone)
A
verslaan
4
Q
glove
A
handschoen
5
Q
gymnastics
A
turnen/ gymnastiek
6
Q
helmet
A
helm
7
Q
horse riding
A
paardrijden
8
Q
martial arts
A
gevechtssport
9
Q
(ice) rink
A
ijsbaan
10
Q
to skate
A
schaatsen
11
Q
to work out
A
fitnessen/ sporten
12
Q
baan/veld
A
court
13
Q
bal
A
ball
14
Q
basketbal
A
basketball
15
Q
doel/ doelpunt
A
goal
16
Q
hockey/ ijshockey
A
hockey/ ice hockey
17
Q
honkbal
A
baseball
18
Q
knuppel
A
bat
19
Q
puck
A
puck
20
Q
racket
A
racket
21
Q
schoppen
A
to kick
22
Q
scoren
A
to score
23
Q
slaan
A
to hit
24
Q
stick
A
stick
25
(tafel) tennis
(table) tennis
26
vangen
to catch
27
veld
field
28
verliezen
to lose
29
voetbal
football/ soccer
30
volleybal
volleyball
31
wedstrijd
match/ game
32
winnen
to win
33
zwemmen
to swim
34
bank account
bankrekening
35
banknote/ bill
bankbiljet
36
to be worth it
het waard zijn
37
to borrow
lenen van
38
cash machine/ ATM
geldautomaat
39
collector
verzamelaar
40
company
bedrijf
41
fake
vals/nep
42
government
regering
43
to lend
lenen aan
44
quarter
kwartje
45
savings
spaargeld
46
valuable
waardevol
47
application
solicitatie
48
to be employed
in dienst zijn
49
to be retired
met pensioen zijn
50
employee
medewerker
51
employer
werkgever
52
job interview
solicitatiegesprek
53
personnel
personeel
54
to quit
ontslag nemen
55
trial period
proefperiode
56
volunteer
vrijwilliger
57
baan
job
58
baas
boss
59
dierenarts
vet/ veterinarian
60
dokter
doctor
61
kapper
hairdresser
62
kassamedewerker/ cassière
cashier
63
krantenbezorger
newspaper carrier
64
monteur
mechanic
65
ober/ serveerster
waiter/ waitress
66
oppas
babysitter
67
tandarts
dentist
68
vakkenvuller
shelf stocker
69
verdienen
to earn
70
werken
to work
71
winkelmedewerker
shop assistant
72
arm
poor
73
betalen
to pay (for)
74
contant geld
cash
75
geld
money
76
kosten
to cost
77
munt
coin
78
muntgeld/ wisselgeld
change
79
pond
pound
80
portemonnee
wallet
81
prijs
price
82
rijk
rich
83
spaarvarken/ spaarpot
piggybank
84
sparen (voor)
to save (up for)
85
uitgeven
to spend
86
uitverkocht
sold out
87
verkopen
to sell
88
zakgeld
pocket money/ allowAnce
89
bowling
bowlen
90
coffee shop
café
91
entrance fee
toegangsprijs
92
to get a bite to eat
een hapje eten
93
to have a good time
plezier hebben/ zich vermaken
94
ice cream parlour
ijssalon
95
ride
attractie
96
youth club
jeugdclub
97
zoo
dierentuin
98
attractiepark
amusement park
99
concert
concert
100
genieten
to enjoy
101
genoeg tijd hebben
to have plenty of time
102
kermis
funfair/ carnival
103
logeerpartij
sleepover
104
pret/ lol
fun
105
restaurant
restaurant
106
strand
beach
107
thuisblijven
to stay in
108
tijd doorbrengen (met)
to hang out (with)
109
tv-kijken
to watch TV
110
uitgaan (met)/ daten (met)
to go out (with)
111
winkelcentrum
shopping centre/ shopping mall
