engels unit 4 Flashcards
(56 cards)
1
Q
sluw
A
cunning
2
Q
doorslecht
A
evil
3
Q
gruwelijk
A
grisly/gruesome
4
Q
berucht
A
infamous/ notorious
5
Q
geestelijk gestoord
A
mentally disturbed
6
Q
ziekelijk, verdorven
A
perverse
7
Q
overvloedig
A
prolific
8
Q
teruggetrokken
A
reclusive
9
Q
een medeplichtige
A
an accomplice
10
Q
een buitenbeentje
A
a misfit
11
Q
een roofdier
A
a predator
12
Q
arrestatie ontwijken
A
to elude arrest
13
Q
executeren
A
to execute
14
Q
terecht staan
A
to face trial
15
Q
op moordtocht gaan
A
to go on a killing spree
16
Q
martelen
A
to torture
17
Q
jezelf aangeven
A
to turn yourself in
18
Q
misbruik
A
abuse
19
Q
mishandeling
A
assault
20
Q
corruptie
A
corruption
21
Q
computercriminaliteit
A
cybercrime
22
Q
rijden onder invloed
A
drink- driving
23
Q
afpersing
A
extortion
24
Q
vervalsing
A
forgery
25
fraude, verduistering
fraud
26
kaping
hijacking
27
straat oversteken waar het niet mag
jaywalking
28
door het rood rijden
jumping a red light
29
geld witwassen
money laundering
30
georganiseerde misdaad
organised crime
31
bezit van vuurwapens
possession of firearms
32
seksuele uitbuiting
sexual exploitation
33
smokkelen
smuggling
34
belastingsontduiking
tax evasion/ dodging
35
terrorisme
terrorism
36
illegale handel
(drug) trafficking
37
autodief (bestuurder verjagen)
a carjacker
38
valsmunter
a counterfeiter
39
drugshandelaar
a drug dealer
40
oplichter
a fraudster
41
kaper
a hijacker
42
zakkenroller
a pick-pocket
43
smokkelaar
a smuggler
44
een terrorist
a terrorist
45
doodstraf
capital punishment/death sentence
46
gemeenschapsdienst
community service
47
schadevergoeding
compensation
48
invrijheidstelling
a discharge
49
boete
a fine
50
gevangenisstraf
imprisonment
51
levenslang
life imprisonment
52
voorwaardelijke invrijheidstelling
probation
53
voorwaardelijke invrijheidstelling
probation
54
intrekken van rechten
revocation of rights
55
opgeschorte straf
a suspended sentence
56
analyse
an analysis
