engels voc Flashcards
(121 cards)
1
Q
een advocaat
A
an avocado
2
Q
spek
A
bacon
3
Q
een tomaat
A
a tomato
4
Q
eend
A
duck
5
Q
lamblees
A
lamb
6
Q
schapenvlees
A
mutton
7
Q
kalfsvlees
A
veal
8
Q
een appel
A
an apple
9
Q
een kers
A
a cherry
10
Q
een sinaasappem
A
an orange
11
Q
een ananes
A
a pineapple
12
Q
een meloen
A
a melon
13
Q
een aardbei
A
a strawberry
14
Q
een nectarine
A
a nectarine
15
Q
een sperzieboon
A
a green bean
16
Q
een spruit
A
a brussels sprout
17
Q
een wortel
A
a carrot
18
Q
een komkommer
A
a cucumber
19
Q
prei
A
leek
20
Q
een erwt
A
a pea
21
Q
een asperge
A
an asparagus
22
Q
mais
A
corn
23
Q
sleder
A
celery
24
Q
een ui
A
an onion
25
kaas
cheese
26
varkensvlees
pork
27
kalkoen
turkey
28
kip
chicken
29
ruundvles
beef
30
een banana
a banana
31
een druif
a grape
32
een peer
a pear
33
een frambos
a raspberry
34
een kiwi
a kiwifruit
35
een perzik
a peach
36
broccol
broccoli
37
kool
cabbage
38
een bloemkool
a cauliflower
39
sla
lettuce
40
een champignon
a mushroom
41
een aardappel
a patato
42
spinazie
spinach
43
boerenkool
kale
44
bakken
to fry
45
een wordt
a sausage
46
grillen
to grill
47
bakken
to bake
48
bloem
flour
49
een ei
an egg
50
melk
milk
51
bassilic
basil
52
cornflakes
cereal
53
tarwe
wheat
54
havermout
oatmeal
55
kip
poultry
56
een dranke
a beverage
57
een smaakje
a flavour
58
ondheid
healt
59
een groente
a vegetable
60
gewichtstoename
weight gain
61
toevoegen
to add
62
vermijden
to avoid
63
inschenken
to pour
64
proeven
to taste
65
ingeblikt
canned/tinned
66
heerlijk
delicious
67
gesneden
sliced
68
voldoende
sufficient
69
een tweede portie neme
to have seconds
70
in het oog houden
to keep an eye on
71
bijkomen
to put on weight
72
een reep chocolade
a bar of chocolate
73
een inspanning
an effort
74
lenen van
to borrow
75
vernietigen
to destroy
76
binnenkomen
to enter
77
verkenne
to explore
78
koken
to boil
79
rituren
to deep-fry
80
vleesjus
gravy
81
invriezen
to freeze
82
een recet
a recipe
83
halveren
to halve
84
hakken , afsnijden
to chop
85
schillen
to peel
86
snijdne
to slice
87
een blik
a tin
88
roeren
to stir
89
kruiden
to season
90
malen
to grind
91
bestrooien
to sprinkle
92
serverne
to serve
93
een boodschappenlijt
a shoppinglist
94
bikje
a can
95
crop
a head of
96
een tros
a bunch of
97
een bos
a bbundle of
98
een pot of
a jar of
99
een costumer
a cunsumer
100
vergelijkbaar
comparable
101
stomen
to steam
102
uitbreiden
to expand
103
een uitzondering
an exception
104
een boerdrrij
a farm
105
verminderen
to reduce
106
organiseren
to host
107
zich afvragen
to wonder
108
zeer klein
tiny
109
een maaag
a stomach
110
bijwonen
to attend
111
behandelen
to treat
112
gewoon
common
113
bijzonder
exceptional
114
wenselijk
preferable
115
gelukkig
fortunate
116
fantastisch
suberb
117
onaanvaardbaar
unecceptable
118
aanvaarden
to embrace
119
vervallen
to expire
120
eetbaarr
edible
121
wegens
due to