Engels Vocabulary p151-180 (Leren, opvoeding, onderwijs) van NL naar EN Flashcards
(223 cards)
1
Q
leren
A
to learn - learnt/learned - learnt/learned
2
Q
leren, studeren
A
study
3
Q
techniek, vaardigheid
A
technique
4
Q
zich concentreren op
A
concentrate on
5
Q
begrijpen, vatten
A
to get - got - got
6
Q
oppikken, meepikken
A
pick up
7
Q
studie, onderwijs
A
learning
8
Q
combinatie van online-onderwijs en contactonderwijs
A
blended learning
9
Q
afstandsonderwijs
A
distance learning
10
Q
leerling/leerlinge, beginner
A
learner
11
Q
gave, talent
A
talent
12
Q
oefenen
A
practise
13
Q
praktijk; oefening
A
practice
14
Q
vaardigheid
A
skill
15
Q
geheugen
A
memory
16
Q
verbeteren, erop vooruitgaan
A
improve
17
Q
verbetering, vooruitgang
A
improvement
18
Q
profiteren van, voordeel halen uit
A
profit from
19
Q
vooruitgang, ontwikkeling
A
progress
20
Q
stap voor stap
A
step-by-step
21
Q
moeilijk
A
difficult
22
Q
moeilijkheid, probleem
A
diffuclty
23
Q
goed, juist
A
properly
24
Q
nadeel
A
disadvantage
25
opvoeden, grootbrengen
to bring up - brought up - brought up
26
relatie, verstandhouding
relationship
27
liefde; genoegen
love
28
verantwoordelijk; betrouwbaar
responsible
29
(zich) ontwikkelen
to develop
30
persoonlijkheid, karakter
personality
31
opvoeding
upbringing
32
manieren, gedrag
manners
33
beleefd
polite
34
onbeleefd, ongemanierd
rude
35
gehoorzamen
obey
36
school; schoolgebouw; scholing
school
37
Hogeschool (BE); college (onderdeel van universiteit) (BE); Universiteit (AE)
college
38
bezoeken, bijwonen
attend
39
afwezigheid
absence
40
aanwezigheid
attendance
41
afwezig
absent
42
crèche
nursery
43
kinderdagverblijf, dagopvang
day care center
44
peuterspeelzaal
nursery school
45
peuterleid(st)er
a nursery school teacher
46
kleuterschool
kindergarten
47
openbare school
state school
48
onafhankelijk
independent
49
privéschool
private school
50
Particuliere school
public school
51
kostschool, internaat
boarding school
52
basisschool
primary school
53
basisschool
elementary school
54
basisfase van het schoolsysteem
foundation stage
55
kleuterschool
infant school
56
lagere school
junior school
57
middelbare school
secondary school
58
atheneum, gymnasium
grammar school
59
middenschool, scholengemeenschap
comprehensive school
60
leerling
pupil
61
uniform
uniform
62
student
student
63
uitwisseling
exchange
64
schooljongen/-meisje
schoolchild
65
klasgenoot
classmate
66
leraar
teacher
67
strikt, streng
strict
68
onderwijzen, leren
to teach - taught - taught
69
docentenkorps
staff
70
docentenkorps
faculty
71
schoolhoofd
headteacher
72
schoolhoofd
principal
73
fase
stage
74
een hoofdfase, een sleutelfase
a key stage
75
(school-/studie-)jaar
year
76
jaar, klas
grade
77
cursus
course
78
cursus
course
79
gevorderd
advanced
80
les; klas
class
81
les
lesson
82
niveau
level
83
beginner
beginner
84
halfgevorderd, tussenliggend
intermediate
85
avondcursus
evening class
86
onderwijsprogramma, leerplan
curriculum
87
het leerplan voor de natuurwetenschappen
the sciene curriculum
88
vak, onderwerp
subject
89
voorschijven, verplichten
to require
90
compulsory
verplicht
91
verplicht
compuslory
92
verplichte vakken
compulsory subjects
93
vereist, verplicht
required
94
verplichte vakken
required subjects
95
landelijk leerplan
National Curriculum
96
rooster
timetable
97
natuurwetenschappen
science
98
wiskunde
math, maths, mathematics
99
informatica
computer science, information technology
100
taal
language
101
voordeel
advantage
102
Engels
English
103
Frans
French
104
Duits
German
105
Spaans
Spanish
106
Italiaans
Italian
107
Russisch
Russian
108
Latijn
Latin
109
Grieks
Greek
110
geschiedenis
history
111
kunst
art
112
muziek
music
113
lichamelijke opvoeding
games
114
maatschappijleer
social studies
115
aardrijkskunde
geography
116
gym, LO
physical education (PE), health education
117
seksuele voorlichting
sex education
118
godsdienstonderwijs
religious education (RE)
119
techniek
engineering
120
beroepsgericht
vocational
121
toegepast
applied
122
toegepaste kunst en design
applied art and design
123
toegepaste bedrijfskunde
applied business
124
toegepaste informatie- en communicatietechnologie
applied information and communication technology (ICT)
125
toegepaste wetenschap
applied science
126
handenarbeid
manufactering
127
verzorging (gezondheid)
health care
128
verzorging (maatschappij)
social care
129
verzoring (huishoudkunde)
home economics
130
vrije tijd
leisure
131
toerisme
tourism
132
klaslokaal
classroom
133
bord
board
134
uitvegen, wissen
wipe
135
whiteboard
136
whiteboard
whiteboard
137
bordstift
marker
138
pen
pen
139
papier
paper
140
potlood
pencil
141
liniaal
ruler
142
balpen
ballpoint, Biro
143
inkt
ink
144
gum
rubber
145
schoolschrift; laptop
notebook
146
boek
book
147
leren
to read - read - read
148
lezen
to read - read - read
149
het lezen
reading
150
opzoeken
to look up
151
leesboek, reader; lezer
reader
152
tekstboek
textbook
153
hardop
aloud
154
woordenboek
dictionary
155
methode
method
156
doeltreffend, efficiënt
efficient
157
proef, experiment
trial
158
fout
errro
159
met vallen en opstaan leren
learn by trail and error
160
taak, opdracht
task
161
oefening
exercise
162
aanwijzing
instruction
163
voorbeeld
example
164
schema, patroon
pattern
165
groepswerk
group work
166
werk in 2-tallen
pair work
167
rollenspel
role play
168
repeteren
to revise
169
het stampen, leermethode om de kennis erin te stampen
drill
170
luisteren
listen
171
detail
detail
172
aandacht
attention
173
negeren
ignore
174
spreken, praten
to speak - spoke - spoken
175
harder spreken
to speak up - spoke up - spoken up
176
dialoog
dialogue
177
gesprek, conversatie
conversation
178
zeggen
to tell - told - told
179
begrip
comprehension
180
ken, essentie
gist
181
schrijven
to write - wrote - written
182
het schrijven
writing
183
spellen
to spell - spelt/spelled - spelt/spelled
184
alfabet
alphabet
185
letter
letter
186
geschreven, schriftelijk
written
187
dictee
dictation
188
spelling, het spellen
spelling
189
gat
gap
190
invullen
to fill in
191
afmaken, invullen
complete
192
streepje, openplek, spatie
blank
193
weglaten, overslaan
omit
194
;onderstrepen
underline
195
aantekening; noteren, opschrijven
to note
196
noteren; opschrijven
to note down
197
noteren, opschriven
to write down - wrote down - written down
198
samenvatting
summary
199
samenvatting
outline
200
woordenweb
mind map
201
in grote lijnen weergeven
outline
202
samenvatten
summarize
203
vertalen
translate
204
vertaling
translation
205
woordenschat
vocabulary
206
opstel
essay
207
onderwerp
subject
208
som
sum
209
berekenen
calculate
210
berekening
calculation
211
optellen
to add up
212
nauwkeurig
accurately
213
juist
correctly
214
huiswerk
homework
215
inleveren
to hand in
216
doorkijken
look through
217
(zich) voorbereiden
to prepare
218
klaar, voorbereid
ready
219
toets
test
220
examen
exam
221
examen, examinering
examination
222
mondeling
oral
223
laatste, eind-
final
