English test lj1 periode 1 Flashcards
(56 cards)
1
Q
head teacher
A
(school) directeur
2
Q
(first) period
A
(eerste) uur
3
Q
to take notes
A
aantekeningen maken
4
Q
year 7
A
brugklas
5
Q
leren, onderwijzen
A
to teach
6
Q
to look alike
A
op elkaar lijken
7
Q
to be related to
A
familie zijn van
8
Q
twins
A
tweeling
9
Q
only
A
enig
10
Q
married
A
getrouwd
11
Q
great-
A
over-
12
Q
uitnodigen
A
to invite
13
Q
election
A
verkiezing
14
Q
canadian
A
canadees
15
Q
common
A
gemeenschapelijk
16
Q
commonwealth
A
gemenebeest
17
Q
nation
A
volk
18
Q
national anthem
A
volkslied
19
Q
population
A
bevolking
20
Q
to represent
A
vertegenwoordigen
21
Q
appearance
A
uiterlijkk
22
Q
bald
A
kaal
23
Q
complexion
A
teint, huidskleur
24
Q
contact lenses
A
contactlenzen
25
moustache
snor
26
quite
nogal
27
to reconise
herkennen
28
wrinkles
rimpels
29
beschrijven
to describe
30
eruitzien
to look like
31
gaatjes in de oren
pierced ears
32
glimlachen
to smile
33
knap (uiterlijk)
good-looking
34
paardenstaart
ponytail
35
pukkel
spot
36
steil
straight (hair)
37
veranderen
to change
38
het eens zijn
to agree
39
canteen
kantine
40
classroom
Klaslokaal
41
clever
slim
42
timetable
rooster
43
famous
beroemd
44
to introduce
voorstellen
45
erg goed
great
46
games console
spelcomputor
47
fashion
mode
48
to hang out
tijd doorbrengen
49
turkish
turks
50
moroccan
morokaans
51
international
internationaal
52
assembly
samenkomst
53
laten weten
to let someone know
54
het eens zijn
to agree
55
quite
nogal
56
to unite
verenigen
