English to Dutch 3 Flashcards
(56 cards)
1
Q
The eagle
A
De adelaar
2
Q
The overview of x
A
Het overzicht van x
3
Q
On the other hand
A
Anderzijds
4
Q
Cunning
A
Sluw
5
Q
To fold
A
Vouwen
6
Q
It requires x (2 ways)
A
Het vereist x
Het vergt x
7
Q
The herron
A
De reiger
8
Q
In the ancient times
A
In de oudheid
9
Q
To postpone
A
Uitstellen
10
Q
The feather
A
De veer (plural: veren)
11
Q
To tilt
A
Kantelen
12
Q
X suits me
A
X past bij me
13
Q
Wonderful
A
Wonderlijk
14
Q
To predict
A
Voorspellen
15
Q
Alternately
A
Om en om
16
Q
To interrupt
A
Onderbreken
17
Q
By now
A
Inmiddels
18
Q
Unpredictable
A
Onvoorstelbaar
19
Q
To disappear
A
Verdwijnen
20
Q
Goosebumps
A
Kippenvel
21
Q
Evenly spread
A
Gelijkmatig verdeeld
22
Q
To be distracted
A
Afgeleid worden
23
Q
Openminded
A
Ruimdenkend
24
Q
The urge to
A
De drang om
25
To rub
Wrijven
26
The calf (muscle)
Het kuit
27
Most people
De meeste mensen
28
It requires x (eg strength)
Het vraagt x
29
A crack (eg in the wall)
Een scheurtje
30
The contents of sth
De inhoud
31
Something similar
Iets soortgelijks
32
Invisible
Onzichtbaar
33
To recover / restore
Herstellen
34
The cell
De cel
35
The climate warming
De opwarming van het klimaat
36
To set up / establish a business
Zaken op te zetten /op te richten
37
And moreover,
En bovendien,
38
Mental wellbeing
Geestelijk welzijn
39
Greenhouse gas
Broeikasgas
40
Accurate / accurately
Nauwkeurig
41
Deforestation
Ontbossing
42
CO2 storage
CO2 opslag
43
The circumstances
De omstandigheden
44
On the other hand
Daarentegen
45
The fundraising
De fondsenwerving
46
Selfless
Onzelfzuchtig
47
The decision
De beslissing
48
On behalf of x
Namens x
49
To estimate; Estimated
Schatten: Geschat
50
The bay
De baai
51
To be capable of doing x
In staat zijn om x te doen
52
To shrink
Krimpen
53
To escape from x
Ontsnappen uit x (if you get literally outside of somewhere) / aan x (eg poverty, accident etc)
54
Proportionate
Evenredig
55
Forward
Vooruit
56
Involved in x
Betrokken bij x
