Examen 1 Flashcards
(19 cards)
Situering van dit vak?
We zitten binnen de anatomie (studie van inwendige en uitwendige stucturen van organismen).
Anatomie kan worden onderverdeeld in microscopisch (orgaanstelsels) en macroscopisch (cytologie en histologie).
Wij binnen de histologie (bestuderen van weefsel), meer bepaald algemene histologie (bestuderen van cellen met dezelfde functie binnen 1 weefsel)
Wat zijn de lengte-eenheden µm, nm en Angstöm?
µm = micrometer = 0,001 mm of 10^-6 m
nm = nanometer = 0,001 µm = 10^-9 m
Angstöm = 0,1 nm
Welke types microscopie zijn er en welke gebruiken wij?
5 Types:
1. klassieke lichtmicroscopie
2. fasecontrast & interferentiecontrast microscopie
3. fluorescentie microscopie
4. confocale ‘laser scanning’ microscopie
5. time lapse video microscopy
Wij: klassieke lichtmicroscopie: Helderveld of Bright field lichtmicroscopie (=preparaten bekijken met doorvallend wit licht)
Welke onderdelen heeft een lichtmicroscoop?
Optische onderdelen:
- oculair = vaste vergroting voor beeld dat op het netvlies vd waarnemer wordt geprojecteerd
- objectief = vormt een tussenbeeld & bepaald de kwaliteit en vergroting van het beeld
- condensor = bundelt doorvallend licht op het preparaat en bepaalt de kwaliteit
Fijn-mechanische onderdelen:
alle andere onderdelen
Wat zijn de 3 belangrijkste parameters bij lichtmicroscopie en hoe worden ze bepaald?
- lichtsterkte
- oplossend vermogen/resolutie
- kwaliteit van het beeld
Bepaald door belichting en objectief.
Leg uit: eindvergroting
de finale vergroting van uw beeld.
= het product van de vergroting van uw objectief en de vergroting van het oculair
Leg uit: resolutie/oplossend vermogen
Resolutie is de minimale afstand tussen 2 punten die nodig is om ze als afzonderlijk waar te nemen.
Voor het blote oog = +/- 0,2mm
Lichtmicroscoop = +/- 0,2µm (in praktijk meestal 0,6µm)
Elektronenmicroscoop = +/- 0,5nm
Leg uit: numerieke apertuur
Het numerieke diafragma is een getal (zonder eenheden) dat aangeeft onder welke hoeken licht de lens kan binnendringen. Hoe groter het numerieke diafragma, hoe meer licht er in de lens valt en hoe meer details je kunt zien. Als er meer licht in de lens valt, wordt het beeld helderder.
Bepalende factoren:
n = brekingsindex van het medium of de lens. (1.0 lucht, 1.33 water, 1.56 olie)
µ = grootste invalshoek tov de normale (loodrecht op het grensoppervlak)
Waarom gebruikt men immersie-olie in microscopie?
= Om een sterkere vergroting van het objectief mogelijk te maken.
Bij een hoge vergroting krijgt men verstoring van het beeld door de ongelijke breking van ht licht door de lucht tussen het medium en het objectief.
Het toevoegen van immersie-olie neemt de lucht weg en verplaatst die met olie. Olie heeft dezelfde brekingsindex als glas en dus gaan de lichtstralen niet verloren wat resulteert in een scherper beeld met sterkere vergroting.
Wat is klinische histologie?
= microscopische analyse van weefsel
Waarom doet men aan aan weefselvoorbereiding bij klinische histologie en wat zijn de stappen?
Grote stukken weefsels zijn te groot voor de microscoop en niet lichtdoorlatend, dunne coupes wel.
Bovendien kan je coupes kleuren, wat bij grote stukken weefsels niet kan.
Hoe? (7 stappen paraffinecoupe)
1. ontvangst materiaal & invoering in database
2. macroscopie en uitsnijden
3. fixatie (= proces waarbij men het metabolisme van de cellen en het weefsel stopzet om de moleculaire structuur hiervan vast te leggen)
4. dehydratatie (water uit de structuur verwijderen, omdat paraffine hydrofoob is)
5. inbedding (= zodat men het weefsel kan snijden met de microtoom)
6. coupes snijden met microtoom
7. kleuring
8. beoordeling door patholoog.
Er is ook een vriescoupe = weefsel wordt meteen bevroren en daarna gesneden.
-> wordt gebruikt voor snelle diagnostiek, bv. tijdens een operatie.
Waarom worden weefsels gekleurd en hoe?
Kleuring is zodat verschillende structuren duidelijk worden onder de microscoop. Het wordt meestal met behulp van wateroplosbare stoffen gedaan. De kleurstoffen worden dan selectief geabsorbeerd door de verschillende componenten van e cellen, waardoor er kleurverschillen ontstaan en men de verschillende structuren van de cellen duidelijk kan zien onder de microscoop.
Meest gebruikte kleuring = hematoxyline-eosine kleuring
-> hematoxiline = basische kleurstof die reageert met basofiele structuren (= zuren in de cel, bv. nucleïnezuren). Zorgt voor een paarse verkleuring van de celkern.
-> eosine = zure kleurstof die reageert met eosinofiele structuren (= basische componenten van de cel, bv. eiwitten). zorgt voor een roze verkleuring van het cytoplasma.
Wat kan er mis gaan bij de interpretatie van microscopische beelden?
- men interpreteert 3 dimensionale structuren 2 dimensionaal, waardoor het resultaat van willekeurige coupes soms erg verschillend kan zijn. Aan de hand van hoe je de coupe snijdt, zal je een verschillend beeld krijgen. Om een juist beeld te krijgen, maakt men een reeks van opeenvolgende coupes, zodat de 3 dimensionale structuur beter in beeld wordt gebracht.
Alsook bevatten weefsels veel buisvormige structuren als lymfevaten, bloedvaten en afvoergangen van klieren. Deze zijn duidelijk te herkennen op een dwarse doorsnede, maar niet als ze in de lengte of schuin worden doorgesneden. En al zeker niet op plaatsen waar ze een bocht maken. Dit kan ook een vertekent beeld geven. - Artefacten
Artefacten zijn niet-gewenste veranderingen in een coupe die veroorzaakt worden door de histologische verwerking. Hierdoor komt het eindresultaat niet altijd overeen met de werkelijkheid.
Soorten artefacten:
- autolyse = weefseldesintegratie door het niet snel genoeg fixeren van het weefsel. Meestal gebeurt dit door enzymes die vrijkomen uit lysosomen tgv zuurstoftekorten.
- krimp artefact = krimpen van het weefsel door reagentia die gebruikt worden. Hierdoor ontstaan er spleten door het anders krimpen van verschillende componenten.
- neerslag van fixatieven
- plooien
- scheurtjes in de coupe door een onvoldoende scherpe microtoom
- ruwe behandeling van het weefsel, bv. coagulatie en knijpen op een pincet.
Wat is de standaard anatomische positie?
- rechtopstaand
- voeten bij elkaar
- tenen naar voor
- armen langs zijden
- handpalmen naar voren
- hoofd: ondegrens vd oogkas & de bovengrens vh oorkanaal op 1 horizontale lijn
Wat zijn de anatomische vlakken?
- sagittaal vlak (verdeling links en rechts)
- midsagitaal vlak
- frontaal/coronaal vlak (verdeling in ventraal en dorsaal deel)
- transversaal deel (verdeling craniaal en causaal deel)
Wat zijn de anatomische richtingen?
Anterior vs posterior (voorkant/achterkant)
Ventral vs dorsaal (buikzijde/rugzijde)
Superior vs inferior (bovenkant/onderkant)
Craniaal vs caudaal (schedelkant/naar de staart toe)
Mediaal vs lateraal (binnenzijde vs buitenzijde)
proximaal vs distaal (begin/uiteinde)
Rostraal vs caudaal (dichtbij kruin/weg van kruin)
Nasaal (voorzijde)
Occipitaal (achterzijde)
Temporaal (zijkant)
Relatieve posities?
ipsilateraal vs contralateraal (zelfde kant/andere kant)
bilateraal vs unilateraal (aan 1 kant/aan beide kanten)
visceraal vs parietaal (aan binnenkant vs aan achterkant)
superficial vs profundus (oppervlakkig/diep)
Soorten bewegingen?
Glijbeweging = 2 tegenovergestelde oppervlakken glijden langs elkaar, bv. halswervels, verbinding clavicula en sternum.
Rotatie = draaiing rond lengte-as vh lichaam, arm of been, bv links of rechts kijken
Hoekbeweging
-> flexie vs extensie (buiging vs strekking)
-> abductie vs adductie (weg vh lichaam vs naar het lichaam toe)
-> circumductie (combinatie bovenstaande)