Examen Flashcards

(83 cards)

1
Q

Stofwisseling

A

Geheel chemische reacties die in je lichaam plaatsvinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Stofuitwisseling

A

Fysiek uitwisselen en transporteren van stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waarom is het noodzakelijk dat cellen en hun omgeving stoffen uitwisselen?

A

Cellen hebben de nodige energie en bouwmaterialen nodig om in stand te kunnen blijven en afvalstoffen moeten de cel kunnen verlaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke twee problemen zijn er bij stofwisseling?

A

Stoffen bewegen met de concentraiegradient mee, en sommigen moeten de andere kant op

Membraan is ondoorlaatbaar voor sommige belangrijke moleculen, kleine moleculen kunnen door, maar transport systemen zullen zich moeten specialiseren in het doorlaten van grotere moleculen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Passief transport

A

Transport van stoffen zonder investering van energie met de concentratiegradient mee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Actief transport

A

Transport met de investering van energie, tegen de concentratiegradient in of blaasjestransport.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is diffusie?

A

Fysisch proces waarbij opgeloste stoffen zich verplaatsen in een gas of vloeistof als gevolg van een concentratie verschil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Factoren die diffusie snelheid beïnvloeden

A

Temperatuur
Grootte van de opgeloste deeltjes
Viscositeit van de vloeistof
Concentratie verschil
Ladingsverschil
Grootte diffusieoppervlak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Gaswisseling bij een longblaasje

A

O2 arm bloed komt voorbij een O2 rijk longblaasje en door diffusie wordt het bloed O2 rijk en CO2 laag en het longblaasje gaat de CO2 en waterdamp afvoeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Diffusie bij weefsels

A

RBC heeft veel O2 en weefsel weinig dus door diffusie geeft RBC O2 door en het weefsel CO2 aan RBC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Gasuitwisseling in de placenta

A

O2 diffundeert van het bloed van de moeder naar het bloed van de feutus via een systeem van membranen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Gasuitwisseling bij kieuwen

A

O2 van water naar het bloed en CO2 diffundeert in de omgekeerde richting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Gasuitwisseling door de huid

A

Slijm laag neemt O2 op en diffundeert naar bloedvaten en CO2 diffundeert omgekeerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is osmose?

A

De verplaatsing van water door een semipermeabel membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is osmotische zuigkracht?

A

De aantrekkingskracht van de concentratie die het water zuigt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Osmotische druk

A

druk door aanwezigheid van opgeloste stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hypotoon

A

Milieu meer cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Isotoon

A

Cel en milieu gelijke concentratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hypertoon

A

Cel meer dan milieu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Turgordruk in plantencellen

A

Cel hypertoon tegenover milieu
Plantencel neemt door osmose water op en zwelt op waardoor de tonoplast tegen de celwand duwt (turgordruk), maar celwand begint terug te duwen (wanddruk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

turgescent

A

Turgordruk gelijk aan wanddruk
Cel volledig gespannen en grootste volume

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Zuig spanning

A

Maat voor water opname door de plantencel
= Osmotische waarde - Wanddruk
0 bij turgescente cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Cel neemt water op

A

Deplasmolyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Geef een voorbeeld van osmose in dierlijke cellen

A

Pantoffeldiertje heeft een kloppende vacuole om overtollig water naar buiten te pompen

Bij een infuus gebruiken ze een isotone oplossing tegenover de rode bloedcellen, bij een hypertone oplossing zouden de cellen krimpen en bij een hypotone oplossing zouden ze barsten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat is geleide diffusie?
Moleculen of ionen diffunderen via gespecialiseerde transport proteïnen met de concentratiegradient mee
26
Aquaporine
Transport proteïne voor het diffunderen van water
27
Geleide diffusie van NA+
Prikkel, na kanalen open, geleide diffusie, depolaristatie = plaatselijke verandering van de spanning over het celmembraan van een neuron
28
Actief transport? ?
Het pompen van moleculen of ionen door een membraan tegen de concentratiegradient in door middel van transport proteïnen. Hiervoor moet energie afkomstig van ATP gebruikt worden.
29
Voorbeeld actief transport
Herstellen van ladingsverschil na depolarisatie om de zenuw opnieuw prikkelbaar te maken
30
Toepassing Zalm
Zoet water - passief watertransport van water naar vis - vis moet weinig drinken, veel urine - Na+ en Cl- zijn laag - opgenomen door actief transport Zout water - Passief watertransport van vis naar water - Vis moet veel drinken, weinig urine - Na+ en Cl- hoog in water - Actief transport van kieuwen naar water
31
Blaasjestransport waarom actief?
Actief transport, want energie nodig voor het vervormen van het celmembraan en het transport van blaasjes
32
Endocytose
Pinocytose en fagocytose Instulping celmembraan, stoffen insluiten, endosoom vormen
33
Exocytose
Exosoom/secretieblaasje versmelten met celmembraan en afvalstoffen naar buiten krijgen
34
Anabole reactie
Assimilatie Kleine BM naar grote BM Endo-energetische reactie
35
Katabole reactie
Dissimilatie Grote BM naar Kleine BM Exo-energetische reactie
36
Hoe katalyseren enzymen?
Enzymen zijn biokatalysatoren= stoffen die chemische reacties mogelijk maken en versnellen Deeltjes botsen enkel bij de juiste oriëntatie en genoeg Ekin, en is beïnvloed door temperatuur. Bij hoge temperatuur is er een hoge kans op een reactie maar bij een lage snelheid is de Ekin laag en de reactiesnelheid dus ook en zullen organismen niet kunnen overleven. Enzymen versnellen chemische reacties om de reactiesnelheid en zekerheid te verhogen.
37
Werkingsmechanisme enzym
Denkkkkk
38
Werking en structuur van enzymen
Proteïnen opgebouwd uit polypeptiden Verlagen de activeringsenergie Normaal wordt er energie, meestal warmte toegevoegd, maar om denaturatie te vermijden verlaagt het enzym de activeringsenergie.
39
Levensduur enzymen
Beperkt, afgebroken als niet meer functioneel en aangemaakt als nodig
40
Eigenschappen enzymen
Substraatspecifiek, Actief centrum specifiek gebouwd voor een soort substraat zoals sleutel en sleutelgat reactiespecifiek, per reactie een soort enzyme
41
Factoren die de snelheid van een reactie beïnvloeden
Concentratie substraat - Eerst rechtevenredig, daarna verzadiging actief centrum Concentratie enzym -Hoe meer enzym, hoe groter de kans op botsing met substraat Temperatuur -optimum temperatuur (37) grootste kans, te koud deactivatie door lage Ekin, en te warm denaturatie Zuurtegraad - optimale pH voor elk enzym anders -invloed op structuur
42
Mondholte
Speekselamylase Zetmeel -> maltose + glucose
43
Maagholte
Endopeptidase Hcl heeft antibacteriële werking, zorgt voor denaturatie eiwitten en zorgt dat ze makkelijk te knippen zijn
44
Twaalfvingerige darm holte
Endopeptidase Exopeptidase (AZ) Lipase (triglyceriden naar glycerol en vetzuurstaarten) Pancreasamylase (Zetmeel naar maltose en glucose) Maltase (maltose naar glucose en glucose)
45
Functie NaHCO3
Beschermt de darmwand (ontzuring) NaHCO3+HCl = NaCl + H2O + CO2
46
Functie gal
Door lever aangemaakt , na in galblaas Emulgeren van vetten en contact opp vergroten voor lipase
47
Dunne darm
Exopeptidase Dipeptidase Maltase Lactase (Lactose naar Glucose en Galactose) Sacharase (Sacharose naar glucose en fructose)
48
Hoe regelen cellen de enzym werking?
Aanmaak van enzymen, enzyminhibitie, cofactoren en inactieve pro enzymen
49
Enzyminhibitie
Afremmen of stoppen van enzymwerking Competitie tussen substraat en inhibitor of Vormverandering actief centrum Reactie producten kunnen inhibitor zijn
50
Voorbeelden enzyminhibitie
Antibiotica remmen belangrijke enzymen in bacteriën, actief centrum verhinderen om celwanden op te bouwen Pesticiden remmen belangrijke enzymen centraal zenuwstelsel
51
Cofactoren
Ion of organisch molecule die binden met het enzym om de vorm van het actief centrum te veranderen om te binden met een bepaald substraat.
52
Inactieve pro enzym
Tijdelijk niet actieve proteïnen die worden omgezet naar actieve proteïnen. Zo kan een enzym inactief gehouden worden totdat het terug nodig is. Pepsinogeen + HCl = Pepsine Lage pH, actief centrum komt terug vrij
53
Autotrofe planten
Maken eigen eten (C-verbindingen) door Fotosynthese of Chemosynthese
54
Heterotrofe organismen
Voedingsstoffen opnemen en verteren tot voedingsstoffen
55
ATP
Adenosine tri fosfaat Adenosine = adenine + ribose + 3 fosfaatketens
56
Waarom is ATP energie drager
Gemaakt in endo- energetische reactie en afgebroken in exo.
57
Experiment Theodor Engelmann
Groene wier draad op prisme en aerobe bacteriën vinden het het fijnst bij blauw en rood licht, daar meeste O2 en minste bij groen. Plant weerkaatst dus groen en Rood en blauw worden geabsorbeerd omdat dat het meeste O2 vormt
58
Voorwaarden van fotosynthese
Licht - Afgedekt deel na Lugol kleurt niet BZ, geen zetmeelsynthese Koolstofdioxide - Bladeren in CO2 vrije ruimte geen zetmeel Chlorofyl - Plantdelen met geen chlorofyl geen zetmeel
59
Wat is fotosynthese?
Proces waarbij energie van zonlicht wordt gebruikt om glucose of zetmeel aan te aan te maken uit CO2 en Water
60
Naar waar gaat O van CO2
Proefondervindelijk met isotopen Naar glucose en Water
61
Mythe kamerplanten
Kamerplanten hebben te weinig licht om extra O2 af te geven aan de ruimte
62
Rol chlorofyl
Licht absorberen en omzetten naar chemische energie
63
Lichtabsorbtie door cellen
Grondtoestand naar aangeslagen toestand OF e- naar EA en geoxideerde toestand OF resonantie energieoverdracht (grondtoestand en elektron doorgeven aan buur)
64
Waar is Fotosynthese?
Thylakoidmembraan
65
ATP synthase
Fotofosforylatie van ATP synthase
66
Donkerreacties
Hebben niet noodzakelijk O2 nodig Licht reactie heeft donkerreactie nodig en omgekeerd
67
Bouw blad
Cuticula Boven epidermis Palissade parenchym Vaatbundel Spons parenchym Beneden epidermis Cuticula Sluitcellen en huidmondje
68
Aanpassingen bouw blad voor fotosynthese
- Cuticula en epidermis doorschijnend - Palissade parenchym veel cellen met chloroplast - Sponsparenchym dat ook chloroplast bevat is weefsel en intercellulaire ruimte. In contact met huidmondjes en vangt CO2 op. - Bladnerven bevatten vaatbundels met transportweefsel om water aan te voeren en eindproducten weg te voeren
69
Werking huidmondjes en sluitcellen
Veel licht: - Fotosynthese, OW stijgt, water opnemen en volume sluit cel groter en huidmondje gaat open Weinig licht: - Geen FS, OW daalt en volume ook, huidmondje sluit Hoge temp: Water verdampt door transpiratie, dus huidmondje dicht en FS via sluit cel
70
Factoren die FS beïnvloeden
Lichtintensiteit - Lichtplant eerst plateau dan constant want max. Snelheid bereikt, voor schaduwplant na een tijd te veel licht, remmende werking op schaduwplanten Temperatuur - Bij hoge LI is er een optimumtemperatuur waar de FSI het grootst is, lager is trager en te hoog is denaturatie van eiwitten. Lage LI levert zo weinig op dat de temperaturen niet uitmaken CO2-gehalte - bevorderd de fotosynthese, interessant voor CO2 bemesting van serres
71
Voorbeeld chemosynthese
Wortelknolbacteriën waar energie niet komt van licht energie maar van chemische energie; ze nemen stikstof op bij de stikstoffixatie
72
Wat is celademhaling?
Oxidatie van voedingsstoffen om energie op te slaan in de vorm van ATP
73
Welke voedingsstoffen meeste energie
Sachariden 55 tot 63 Glycerol en vetzuren 35 tot 25 Aminozuren 10-12
74
Oxidatie producten
Sachariden CO2 en H2O Lipiden CO2 en H2O Proteïnen CO2 en H2O, ureum, Ammonium en sulfaten Nucleinezuren CO2 en H20, urinezuur en fosfaten
75
De C van uitgeademde CO2 afkomstig van voedsel
Proef met dier, geigerteller CaOH2 en C02= CaCO3 en H20
76
FAD
Fluorine adenine dinucleotide
77
C uit de reactie
Decarboxylatiereactie
78
Vorming van ATP celademhaling
Oxydatieve fosforylatie
79
Functie van warmte dat vrijkomt bij celademhaling
Handig voor warmbloedige dieren, minder voor koudbloedige Ook bij planten bv bloeien in de sneeuw
80
Functie van ATP
Celarbeid (actief transport en beweging) Omgezet worden in licht/chemische energie
81
Melzuurvorming in melkzuurcellen
Darmflora, vaginale flora en spiercellen Spiercellen, voluit gaan en glucose over maar geen O2 dus geen eindoxidatie maar wel glycolyse. Ze gaan aan melkzuurvorming doen maar krampen. Getraind worden met actieve of passieve recuperatie anders spierpijn
82
Wat is homeostase
Streven van ons lichaam naar een gelijke toestand Uitwendig milieu veranderd constant en we moeten de veranderingen opvangen en een stabiele toestand in inwendig milieu proberen te houden
83
Niveaus Regelsysteem en toepassing temperatuur
Parameter (hoge kerntemperatuur) Sensor ( warmte en koudereceptoren) Controlecentrum met setpoints (hypothalamus) Effector : Vasodilatatie ( gladde spieren ontspannen)en zweet, rood Vasoconstrictie ( vernauwen om warmte te behouden), bleek en spieren samentrekken