Examen Flashcards
(129 cards)
1
Q
Bereiken
A
To reach
2
Q
Naar iets toe gaan
A
To head for/towards something
3
Q
Oversteken
A
To cross
4
Q
Pendelen
A
To commute
5
Q
Gevestigd zijn in,bij,op
A
To be located in,at,on,near
6
Q
Langgestrekte, verlengd,langwerpige
A
Elongated
7
Q
Twijfelachtig
A
Dubious
8
Q
Verbazend
A
Astounding
9
Q
Uitgebreid
A
Comprehensive
10
Q
Dreigend
A
Menacing
11
Q
Sociaal-culturele identiteit
A
Ethnic
12
Q
Spotgoedkoop
A
Dirt-cheap
13
Q
Zwak
A
Lackluster
14
Q
Middeleeuws
A
medieval
15
Q
Levendig
A
Vibrant
16
Q
Eenzaam
A
Reputable
17
Q
Kort
A
Brief
18
Q
Een luxueze bus
A
A coach
19
Q
Een onderkomen / een accommodatie
A
An accommodation
20
Q
Een warboel
A
A huddle
21
Q
Gebulder, een tirade
A
A rant
22
Q
Prijsstijging
A
Surge pricing
23
Q
Een verwantschap
A
An affinity
24
Q
Een stadsdeel
A
A borough
25
Een kastanje
A chestnut
26
Een filmliefhebber
A cinephile
27
Een opsomming
An enumeration
28
Een richting
A direction
29
Een kruispunt
A crossroads
30
Een roltrap
An escalator
31
Een rondpunt
A roundabout
32
Verkeerslichten
Traffic lights
33
Een uitgang, afslag
An exit
34
Oplichten
To swindle
35
Aantreffen
To encouter
36
Overweldigen
To overhelm
37
Aangapen
To gawk
38
Bruto opbrengen
To gross
39
Inhalen
To overtake
40
(On) geordend
(Dis) organised organized
41
Slim,doortrapt
Clever
42
Enorm, onvoorstelbaar
Whopping
43
Binnenlands, huiselijk
Domestic
44
Beknopt,kort
Brief
45
Een dwaas
A fool
46
Breuk, kloof
A rift
47
Een opsomming
An enumeration
48
Voorkomen
To appear/ to feature
49
Kwaad worden
To lose your temper
50
Voorkomen
To feature/ to appear
51
Een onderdompeling
An immersion
52
Een borst
A breast
53
Een buik
A belly
54
Een onderbeen
A lower leg
55
Een achterste
A bottom
56
Een rug
A back
57
Een bovenarm
An upper arm
58
Een onderarm
A forearm
59
Zorgend
Nurturing
60
Eigenzinnige, apparte
Quirky
61
Uitslag
A rash
62
Hechtingen
Stitches
63
Krukken
Crutches
64
Een griep
A flu
65
Een steek
A sting
66
Jeuk
An itch
67
Een gips
A cast
68
Een ontwrichting
A dislocation
69
Een hersenschudding
A concussion
70
Een verstuiking
A sprain
71
Een pincet
Tweezers
72
Een ontsmettingsmiddel
Antiseptic
73
Een zwachtel
A dressing
74
Een zalf
An ointment
75
Een veiligheidsspeld
A safety pin
76
Een Kleefverband
An adhesive bandage
77
Een pols (slag)
A pulse
78
Een ademhaling
A breathing
79
Een onsteking
An inflammation
80
Een verscheidenheid
A variety
81
Een geruststelling
A reassurance
82
Een aanzetter
An instigator
83
Opstijgen
To soar
84
Benaderen
To approach
85
Betreuren
To regret
86
Overwegen, beschouwen
To consider
87
(Ver) stikken
To choke
88
Breken
To fracture
89
Verantwoordelijk stellen
To hold accountable
90
Stoutmoedig
Bold
91
Aanhouden/volhardend
Persistent
92
Vooruitziend
Visionary
93
Een verminking
A mutilation
94
Bedrog, oplichterij
A hoax
95
Een aanklacht
A charge
96
Een boete
A fine
97
Een misdadiger
A felon
98
Een medeplichtige
An accomplice
99
Een slachtoffer
A victim
100
Een getuige
A witness
101
Voorwaardelijke vrijlating, proeftijd
Probation
102
Een overtreder, dader
An offender
103
Een aanval, aanslag
A verdict
104
Een aanklager, vervolging
Prosecution
105
Een rechter
A judge
106
Een proces
A trial
107
Beweren
To purport
108
Verspreiden
To disseminate/to hawk
109
Geven, verlenen
To bestow
110
Verwerpen
To demiss
111
Onder, te midden van
Among(st)
112
Grondig
Thoroughly
113
Vermeend, naar men zegt
Allegedly
114
Vermeend, vermoedelijk
Purportedly
115
Iemand aanklagen
To charge someone with something
116
Vrijlaten
To release
117
Veroordelen, schuldig bevonden
To convict
118
Vonnissen (iem tot iets veroordelen)
To sentence
119
Uitvoeren
To conduct
120
Uitzitten
To serve
121
Arresteren
To arrest
122
Getuigen
Testify
123
Berucht,bekend
Notorious
124
Verarmd
Impoverished
125
Hedendaags, eigentijds
Contemporary
126
Buitengewoon, bijzonder
Extraordinary
127
In de war, perplex
Puzzled
128
Taai, hard,stoer
Tough
129
Onschuldig
Innocent
