Examen Flashcards

(128 cards)

1
Q

Welke informatie vraag je bij een anamnese

A

NAW gegevens
Beroep
Sport
Hobby
Klachten
Bijzonderheden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een auto anamnese

A

Informatie vanuit de klant zelf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een hetero anamnese

A

Informatie vanuit de omgeving van de klant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Kernbegrippen bij een anamnese

A

Hoofdklacht
Open vragen
Reden bezoek
Visuele problemen
Waarom denkt de klant dat jij kan helpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Tractus anamnese

A

Na anamnese over de hoofdklacht stel je vragen over een bepaald gebied
Zoals de oculaire gezondheid en de algemene gezondheid (persoonlijk en familiair)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Oculaire gezondheid

A

Gezondheid van de ogen zoals operaties, verwondingen, glaucoom enz

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Familiare gezondheid

A

Oogaandoeningen in de familie (erfelijkheid)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Algemene gezondheid

A

Ziektes als MS, parkinformatie, diabetes, infecties, hoge bloeddruk enz

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom bij Anamnese vragen naar medicatie

A

Kan er nu een voorschrift gemaakt worden of eerst overleg met arts nodig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Macroscopisch onderzoek

A

Onderzoek met het blote oog. Observatie. Uiterlijke kenmerken en gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Pathologie kenmerken

A

Corneadystrofie
Cataract
ARMD
Parkinson

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Corneadystrofie

A

Hoornvlies troebelingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Dystrofie

A

Erfelijke vorm van degeneratie, dus achteruitgang van weefsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Neovascularisatie

A

Vorming van nieuwe bloedvaten
Bij stofwisselingsproblemen aan de cornea. Gebeurt niet bij dystrofie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Epitheel dystrofien (Mama Mag Geen Suiker)

A

Map dot fingerprint
Meerman
Granulaire
Stromale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Stromale dystrofie is te herkennen aan…

A

Melkwitte neerslag in het stroma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Kenmerken Meesmann dystrofie

A

Opvallende kleine blaasachtige , ronde ovale gespikkelde troebelingen in het centrale cornea epitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Endothele dystrofie zijn herkenbaar aan

A

Guttata. Dat zijn kleine wrat achtige zwellingen tussen het endotheel en membraan van Descemet. Dystrofie van Fuchs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Cataract

A

Troebelingen in de ooglens
Staar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Soorten cataract

A

Congenitale
Seniel
Matuur
Traumatisch
Overige invloeden als straling, diabetis en medicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Congenitale cataract

A

Aangeboren
Als gevolg van een virus bij de moeder in de eerste 6 weken van de conceptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Seniele cataract

A

Ouderdoms cataract.
Mogelijk erfelijk
Waarschijnlijk zonlicht, infrarood en voeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

3 soorten seniele cataract

A

Nuclearis of kern, vertroebeling kern, verhard.
Corticalis of schors
Subcapsularis of kapsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Matuur cataract

A

Volledig troebele lens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Traumatisch cataract
Plotseling Chemische reactie Stomp trauma Klap op het oog
26
Operatieve therapie bij cataract
Kleine ingreep, snel resultaat, door kunstlens (pseudofakie). Eventuele nastaar weglaseren
27
Refractor na staar operatie
Leesafstand bepalen en omzetten in Dpt. 100:leesafstand in cm
28
ARMD age related macular degeneration
Leeftijdsgebonden beschadiging aan de macula. Geleidelijk, vooral boven 55
29
Oorzaken Droge LMD (leeftijdsgebonden macula degeneratie)
Ophoping van afvalstoffen onder het netvlies en veranderingen pigment blad. Functie van het netvlies gaat verloren
30
Natte LMD (leeftijdsgebonden macula degeneratie)
Vorming nieuwe bloedvaten onder of in de macula door overproductie VEGF Bloedvaten zijn slecht en zorgen voor lekkage van vocht of bloed in netvlies
31
Klachten door ARMD 2.3.2
Droog: wazig zicht, doffe vlek, minder details, matte kleuren, vervorming Nat: rechte lijnen worden kronkel, gezichten vervormd, plotseling verslecht
32
Diagnose ARMD
Door oogarts Visus meting Amslerkaart Spleetlamp onderzoek Fundus onderzoek OCT FAG
33
Parkinson
Is een progressieve neurologische aandoening Tekort dopamine
34
Dopamine
Speelt een rol bij gecoördineerd uitvoeren van snelle en langzame oogbewegingen. Dopamine bevindt zich in de zenuwcellen vN het netvlies
35
Oogklachten bij Parkinson
Ooglid kramp Ontsteking Ooglid randen Droge ogen Dubbel zien Afwijkingen in kleur en contrast Nystagmus Convergentie insufficiëntie
36
5 kwaliteit niveaus van zien (MASFS)
Monoculair Alternerend Simultaan Fusioneel Stereo scopisch
37
Monoculair zien
Er wordt 1 oog gebruikt om te zien
38
Alternerend zien
Beide ogen hebben goed zicht, maar er is geen fusie tussen beide nervliesbeelden. Ogen kunnen niet tegelijk waarnemen. Om de beurt zien De een ver de ander dichtbij. 3D brillen werken niet
39
Simultaan zien
Beide ogen zien tegelijk, maar wel dubbel beeld. Geen fusie
40
Fusioneel zien
Beide ogen zien tegelijk en de beelden worden samengesmolten (fusie)
41
Stereo scopisch zien
Betekent diepte zien omdat de assen samenkomen op het punt waar gekeken wordt. Stereopsis is alleen binoculair mogelijk.
42
6 oogspieren
MRL musculus rectus lateralus MRM m rectus medialis MRS m rectus superior MRI m rectus inferior MOS m obliquus superior MOI m obliquus inferior
43
MRL musculus rectus lateralis
Buitenste rechte oogspier aBductie, draaiing temporaal, naar buiten (slaap) Door N VI nervus aBducens (oog naar buiten zenuw)
44
MRM musculus rectus medialis
Binnenste rechte oogspier Adjectief, draaiing nasaal (adductie) N III nerveus oculomotorius
45
MRS musculus rectus superior
Bovenste rechte oogspier Draaiing naar boven en naar binnen en nasaal (adductie) N III nervus oculomotorius
46
MRI musculus rectus inferior
Onderste rechte oogspier Draaiing naar beneden, naar buiten, nasaal (adductie) N III nervus occulomotorius
47
MOS musculus obliquus superior
Bovenste schuine oogspier Draaiing naar beneden, naar binnen, temporaal (abductie) N IV nervus trochlearis, katrol zenuw
48
MOI musculus obliquus inferior
Onderste schuine oogspier Draaiing naar boven, naar buiten en temporaal (abductie) N III nervus oculomotorius
49
Ducties
Een beweging aan 1 oog abductie- naar buiten Adductie - naar binnen Supraductie - elevatie, boven Infraductie - depressie, omlaag Excycloductie - extorsie, rollen boven buiten Inclycloductie - intorsie, rollen boven binnen
50
3 soorten oogbewegingen
Vergentie Ducties Versies
51
Vergentie
Convergentie Divergentie Sursumvergentie Deotsumvergentie
52
Convergentie
Beide ogen tegelijk naar binnen gericht
53
Divergentie
Beide ogen tegelijk naar buiten gericht
54
Sursumvergentie
Rechts omhoog Links omlaag
55
Deorsumvergentie
Links omhoog Rechts omlaag
56
Versies
Dextroversie Leavoversie Supraversie Infraversie
57
Dextroversie
Beide ogen naar rechts
58
Leavoversie
Beide ogen naar links
59
Supraversie
Beide ogen naar boven
60
Infraversie
Beide ogen naar beneden
61
Incomitant strabisme
Scheelzien
62
Diplopie
Dubbelbeelden
63
M rectus temporalis
Primaire werking abductie
64
M rectus nasalis/medialis
Primaire werking adductie
65
M rectus superior
Primair elevatie Secundair incycloductie, schuin beneden Tertiair adductie
66
M rectus inferior
Primair depressie Secundair exclycloductie (schuin omhoog) Tertiair adductie
67
M obliquus superior
Primair incycloductie, schuin beneden Secundair depressie Tertiair abductie
68
M obliquus inferior
Primair exclycloductie,schuin omhoog Secundair elevatie Tertiair abductie
69
Paralyse
Er is sprake van paralyse wanneer de bewuste spier helemaal niet meer werkt
70
Parese
Er is sprake van parese wanneer de bewuste spier nog enigszins kan bewegen.
71
N oculomotorius N III paralyse
Alle oogspieren zijn aangedaan behalve de IV en VI Een ptosis Inwendige spieren vaak aangedaan Geen accomodatie Geen pupil reactie
72
N trochlearis N IV paralyse
M obliquus superior is aangedaan Beperking kijken nasaal naar beneden Primaire richting blik eso en hypotroop
73
N abducens N VI paralyse
Musculus rectus lateralis is aangedaan Beperking kijken temporale richting Primaire blikrichting staat oog esotroop
74
Torticollis ocularis
Aangepaste hoofd houding die de werking van de aangedane oogspier compenseert Hoofd gedraaid, geknikt of gekanteld richting aangedane spier. Bv: Bij dubbelzijdige nervus IV paralyse hoofd naar beneden geknikt
75
Accommodatie Amplitude
Dat is de maximale hoeveelheid accommodatie welke het accommodatie systeem van het oog kan opbrengen
76
Nabij trias
De dichtbij drie eenheid bestaat uit: Accommodatie Convergentie Miosis (pupilvernauwing)
77
Accomodatie insufficiëntie
Kenmerk is wazig zien voor nabij. Klachten nemen toe na langdurig nabij werk Tussen leeftijd 10-30 jaar
78
Presbyopie
Accommodatie insufficiëntie na 40e levensjaar
79
Naar point of convergentie NPC
Is kleiner dan 10 cm tot aan de neus
80
Orthofoor
Beide ogen staan recht
81
Convergentie insufficiëntie
Beide ogen werken niet goed samen bij het dichtbij kijken Ogen draaien niet naar elkaar toe bij een pen voor de ogen. 1 oog draait weg. Komt t meest voor bij kinderen
82
Risico op convergentie insufficiëntie
Bovenmatige inspanning bij dichtbij kijken Familiegeschiedenis Ziekte van Parkinson Auto immuun ziekte Kinderen met CI kunnen leerproblemen hebben
83
Motorische fusie
Het proces dat de ogen naar bicentrale fixatie stuurt. Ontstaat doordat de hersenen de oogspieren activeren om de gezichts assen tot parallelstand te krijgen
84
Sensorische fusie
Laat kleine verschillen in de afbeelding op beide netvliezen wegvallen. Door tijdelijk verschuiven van correspondentie SF is gevolg van Motorische fusie SF wordt veroorzaakt door de hersenen.
85
Fixatiedisparatie (FD)
Bij FD wordt het fixatiepunt niet op de foveola, maar ernaast geprojecteerd. Hierbij wordt een deviatie (afwijking) niet volledig gecorrigeerd door motorische fusie maar door sensorische fusie. Door het verschuiven van de netvliescorrespondentie ontstaat er toch een enkelbeeld
86
3 soorten fixatie disparatie
Dynamische, wisselende deviatie Statische, vaste deviatie Transitorische, alleen voor nabij
87
Klachten bij fixatie disparatie
Hoofdpijn, toenemend in de loop van de dag Vermoeidheid vd ogen, toenemend in de loop van de dag, onrustig beeld, moeite met focussen Te corrigeren met prisma lenzen en/of visuele training
88
Strabisme
Scheelzien
89
Strabisme orthostand
Dit is de stand die de ogen moeten aannemen voor een binoculair enkelbeeld.
90
Hoe bereik je de orthostand
Nodig: TC toxische convergentie PC psychologische c AC accommodatieve c FC fusionele c
91
Vergentie ruststand
Ook wel Foriestand Als alleen de tonische proximale en accommodatieve convergentie werken.
92
Orthoforie
Als de gezichtsassen van beide ogen zonder motorische fusie gericht zijn op het fixatie punt. Meest ideale situatie Er is sprake van spierbalans
93
2 vormen van strabisme
Heterotropie en heteroforie
94
Heterotropieen
Exotropie XT Esotropie ET Hypertropie HyperT OS Hypotropie HypoT OS Cyclotropie
95
Cyclotropie
Een vorm van scheelzien. Het kan voorkomen dat beide ogen recht staan, maar toch een verdraaiing hebben om de visuele as. Dit noemen we torsie
96
Klachten Cyclotropie
Schuine beelden Dubbelbeelden Kantelen van het hoofd (nek en schouderklachten)
97
Tropie comitant
Constant bij elke blikrichting aanwezig
98
Tropie incomitant
Tropie is Wisselend aanwezig, gerelateerd aan Accomodatie Tijdpatroon Afstand
99
Heteroforieen
Een niet zichtbaar of latent strabisme. Fusie compenseert de afwijking tussen beide gezichtsassen
100
Soorten heteroforieen
Exoforie XF Esoforie EF Hyperforie R HyperF OD Hypoforie L HypoF OS Hypoforie R HypoF OD Hyperforie L HyperF OS Cycloforie
101
Oogstand bij Heteroforieen
Exoforie - naar buiten Esoforie - naar binnen Hyperforie - naar boven Hypoforie - naar beneden Cycloforie - verdraaid
102
Testen voor nabij forieen
Afdektest nabij Maddox voor nabij Maddox-Wing test Stereotesten voor nabij
103
Prisma notities bij strabisme
Ortho (rondje met een plus erin) Exo X Eso E Hyperforie HYP alleen hoogstaande oog noteren Hypotropie HYPO alleen laagstaande pog noteren
104
Diverse notaties apart leren
Zie pagina 48
105
Pupilreactie beoordelen op 3 manieren
Direct Consensueel / indirect Nabijreflex
106
Mydriasis
Pupil verwijding
107
Aniscorie
Pupil grootte verschil
108
Wat is het belang van een pupil reactie test?
Wordt gebruikt om de werking van bepaalde hersenzenuwen te controleren. Nervus opticus of nervus oculomotorius
109
Afwijking nervus opticus
Bij belichting van aangedane oog zal aan geen van beide kanten een pupil reflectie optreden. Bij belichting van het andere oog zal wel vernauwing optreden bij beide ogen
110
Afwijking nervus oculomotorius
Bij belichting van het aangedane oog zal de pupil aan die kant niet vernauwen, en de ander pupil wel. De pupil van het aangedane oog zal ook niet vernauwen bij belichting van het andere oog
111
Brucknertest (pupil reflectie beelden)
Hiermee kan op zeer jonge leeftijd al een ametropie of andere afwijking worden vastgesteld
112
Hoe werkt de Brucknerstest?
Zie paragraaf 7.2 Geen bijzonderheden is helderrood glimmende reflex pp beide netvliezen
113
Refractie balans
Zie paragraaf 7.3
114
2 soorten refractie balanstesten
Met en zonder fusiedwang
115
Binoculair rood-groen test
Hiermee is de refractiebalans vast te stellen of een onbalans te verhelpen
116
Soorten binoculaire rood is groen testen
Balans test van Osterberg, met of zonder fusie Duochrome balanstotaal, met fusie
117
Werkwijze Rood groen test
Zie pagina 53
118
Humphriss test
Zie 7.3.2 voor uitleg en werkwijze
119
7.4 Testen voor Binoculaire functie
Worth four doth test Stereo test voor nabij
120
7.5 Testen voor bepaling oogstand
Corbeareflex test (hirschberg) Cover test Schoner test Maddox test Maddox wing test
121
8.1 Prisma testen
Kruistest Wijzer/ dubbele wijzer test Hakentest verticaal en horizontaal Stereopsistest
122
9.1 Beschrijving visuele baan
Licht->via ooglens->door glasvocht->op netvlies (retina). Kegeltjes en stadjes vangen lichtstralen op. Lichtenergie ->elektrische energie ->zenuwvezels-> blinde vlek(papil). Papil-nervus opticus-hersenen. Hier kruisen de zenuwen elkaar op het kruispunt (chiasma opticum) -> ontspringen in li en re hersenhelft-> naar achterste deel vd hersenen (tractus opticus) -> zenuwknopen (corpus geniculatum laterale-> via radiato optica in ziencentra van de hersenen.
123
Route zien van voor (ogen) naar achteren (NChTCoT) Tekening blz 79
Nervus opticus Chiasma Tractus ioticus Corpus geniculum Tractus geniculorticalis
124
9 Soorten gezichtsuitval
Amouris, adoptie, kwadrant Relatief en absoluut scotoom Hemianopsie Glaucomateuze uitval
125
Bereik gezichtsveld
Bij een gezond oog strekt het gezichtsveld zich uit van 100*(graden) temporaal tot 60* nasaal en van 60* nasaal tot 75* beneden
126
10.1 Gezichtsveld testen
Amslertest Gezichtsveld onderzoek Confrontatie test volgens donders Perimetrie: goldman en humphreys
127
11 formules
Zie bladzijde 93, laatste blz
128
Binoculaire testen
Pupilreactie Pupilreflexbeelden (Brucknertest) Refractie balans Binoculaire functie Bepaling oogstand