examenidioom H11 F-N Flashcards
(40 cards)
1
Q
gestion
A
management
2
Q
monétaire
A
munt
3
Q
importe
A
is van belang
4
Q
commerce
A
handel
5
Q
entreprise
A
onderneming
6
Q
succès fou
A
enorm succes
7
Q
les deux tiers
A
twee derde
8
Q
nuire à
A
schade berokkenen
9
Q
vente
A
verkoop
10
Q
changer
A
wisselen
11
Q
compagnies
A
maatschappijen
12
Q
compétitief
A
concurrerend
13
Q
limiter
A
beperken
14
Q
frais
A
kosten
15
Q
renvoyer
A
terugsturen
16
Q
subi des pertes
A
verliezen geleden
17
Q
exploitation
A
bedrijf
18
Q
richesse
A
rijkdom
19
Q
la bourse
A
beurs
20
Q
avantager
A
bevoordelen
21
Q
offre
A
bod
22
Q
objectif
A
doelstelling
23
Q
prêt
A
lening
24
Q
associé
A
compagnon
25
bénéfice
winst
26
bilan
`balans
27
croissance
groei
28
négocier
over.. onderhandelen
29
affaiblir
verzwakken
30
formaton
opleiden
31
mettre à jour
bijwerken
32
vaut
is.. waard
33
d'occasion
tweedehands
34
faire face à
het hoofd bieden aan
35
impôt
belasting
36
un sou
cent
37
commande
bestelling
38
fournisseur
leverancier
39
montant
bedrag
40
chiffre d'affaires
omzet
