Examenreeks - definities Flashcards
Definities
Geleider
Geleidt elektronen makkelijk.
Isolator
Geleidt nauwelijks of niet.
Elektron
Elementair deel van een atoom, met een klein, negatieve lading.
Ladingen
Proton: positief.
Elektron: negatief.
Neutron: neutraal.
Negatieve lading.
Aangetrokken door het positieve.
Stroom
Vloei van energie: positief naar negatief.
Spanning
Elektrische potentiaalverschil: is het verschil in potentiële elektrische energie tussen twee punten per eenheid van lading.
Temperatuurscoëfficient
Weerstand van materiaal verhoogt bij stijgende temperatuur.
Impedantie
Gebruikt om te rekenen met spoelen en condensatoren die een tijds- en frequentieafhankelijke weerstand hebben.
Inductie
Elektrische spanning wordt opgewekt wanneer de geleider zich bevindt in een veranderend magnetisch veld.
Reactantie
De eigenschap waarmee de spoel zich tegen wisselstroom verzet.
Voorijlen
De spanning is vertraagd op de stroom.
Naijlen
De stroom is vertraagd op de spanning.
Magnetisme
Krachtwerking tussen magneten of magnetiseerbare voorwerpen, en een krachtwerking heeft op bewegende elektrische ladingen.
Zelfinductie
Een veranderende elektrische stroom door een geleider (zoals een spoel van koperdraad) wekt een veranderend magnetisch veld op.
Magnetisch veld
Noord- en Zuidpool, richt zich volgens het magnetisch veld van de Aarde.