extra begrippen uit literatuur Flashcards

(19 cards)

1
Q

begrip: rechterlijke dwaling

A

=wanneer iemand is veroordeeld voor een misdrijf dat hij niet heeft begaan of voor een misdrijf dat niet
heeft plaatsgevonden. Dat kan met pas met enige zekerheid beweren, als met meer zekerheid aan de oorspronkelijke
veroordeling is vast te komen te staan dat iemand anders het misdrijf pleegde of het niet heeft plaatsgevonden. Allerlei
fouten kunnen dramatisch zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Beyond reasonable doubt/conviction intime

A

men mag iemand pas veroordelen voor een misdrijf als zijn
daderschap boven redelijke twijfel is verheven. Dit is een waarborg tegen rechterlijke dwalingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Blackstone ratio

A

liever 10 schuldigen vrij dan 1 onschuldige opgesloten -> fout-positief wordt vaak erger geworden. We
willen dat als de rechter niet overtuigd is, hij vrijspreekt (fout-negatief).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

prosecuter’s fallacy

A

= een uitspraak in de vorm van waarschijnlijkheid dat een spoor afkomstig is van verdachte, gegeven de onderzoeksbevindingen waarbij, gegeven de waargenomen sporen, een uitspraak wordt gedaan
over de waarschijnlijkheid dat die sporen van verdachte afkomstig zijn. Het is een vorm die de aanklager wel zou
willen horen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

framing

A

hoe een probleem of oplossing voor een probleem verpakt is in woorden.
De denkeigenaardigheid die hier zit ingebakken is:
 In positieve framing gaat men voor de zekerheid (‘aantallen gered’)
 In negatieve framing neemt men een risico om een zeker een verlies te voorkomen (‘aantallen dood’),

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

truth bias

A

we geloven alles wat we begrijpen en pas in een later stadium volgt ont-geloven. De verstoring leidt
ertoe dat we vaker foute informatie als correct bestempelen dan correcte als fout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hindsight bias

A

we hebben grote moeite om ons te verplaatsen in een besluitvormingssituatie in het verleden als we
al weten hoe de situatie in werkelijkheid is afgelopen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

cognitieve dissonantie

A

mensen houden er niet van met gedachten te zitten die onderling niet of moeilijk rijmen,
dissonant zijn. Dit veroorzaakt onrust en spanning die wij proberen te verminderen door onze gedachten zo om te
vormen dat de dissonantie afneemt of geheel wordt opgeheven. De confirmation bias is een van de manieren om de
cognitieve dissonantie te vermijden om op te lossen, net als de belief perseverance.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

blindspot bias

A

=het idee dat je zelf bijna nooit denkfouten maakt en anderen wel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

motivation to remember

A

=als je geen goede reden hebt om iets later te kunnen herinneren, zul je het niet
bewust waarnemen en onthouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

schema

A

=kennis over de meest kenmerkende onderdelen van de situatie en de samenhang daartussen. Dit
beïnvloedt wat aandacht krijgt en wat later wordt herinnerd. Fouten ontstaan als elementen die goed bij een
schema passen, feitelijk niet aanwezig waren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Systeemvariabelen

A

=kenmerken van de inrichting van het systeem (bijv. wijze van verhoren,
herkenningsprocedures)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

weapon focus

A

=mensen kunnen het wapen in groot detail beschrijven, maar de dader niet. De meeste
mensen richten zich op datgene wat in een bepaalde situatie het meest bedreigend is: daar gaat de meeste
aandacht naar uit en dat kan achteraf het best herinnerd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

bronverwarring

A

=wanneer je een herinnering meent te hebben, heb je een
geheugenspoor in je gedachten die je linkt aan waarneming: heel vaak is deze waarneming niet iets wat je
zelf hebt waargenomen, maar bijvoorbeeld gehoord van anderen. Je denkt dus wel dat je dit zelf hebt
waargenomen, maar het komt van een andere bron. Het is vrijwel onmogelijk om in je volwassen leven
zaken te herinneren van vóór je vierde levensjaar. Als het gaat om herinneringen van getuigen en
slachtoffers, is er een grotere kans op bronverwarring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

mr big techniek

A

= undercoveragenten introduceren een verdachte in een gefingeerd crimineel netwerk waarbij ze kleine
misdrijven moeten doen voor veel geld. In het vooruitzicht wordt een promotie gesteeld waarvoor een interview met de baas
nodig is, maar daarvoor moet de verdachte wel eerst bekennen een serieus misdrijf te hebben begaan.

17
Q

episodisch geheugen

A

persoonlijke ervaringen. soms kwetsbaar en onbetrouwbaar

18
Q

semantisch geheugen

A

algemene kennis. stabiel en betrouwbaar

19
Q

collaborative storytelling

A

=veel slachtoffers van een bepaald misdrijf gaan met elkaar praten, waardoor de verhalen
gaan samensmelten tot één gezamenlijk verhaal.