Farmacologie: uitgangen stofnamen

Question 1

-(ol)ol

Answer 1

Bètablokkers(hoge BD, hartritmestoornissen)

Question 2

-pril

Answer 2

ACE-inhibitoren (verlagen de bloeddruk door een verwijding van de bloedvaten)

Question 3

-sartan

Answer 3

AT II receptor blokkers (verlagen de bloeddruk door een verwijding van de bloedvaten)

Question 4

-dipine

Answer 4

Calcium-antagonisten ( zorgen ervoor dat calcium moeilijk deze spiercellen binnen kan komen. Sommige werken sterk op het hart en verlagen daar het hartritme en de kracht van de hartslag)

Question 5

-fibraat

Answer 5

TG-verlagende farmaca

Question 6

-mab

Answer 6

monoklonaal antilichaam –> specifieke antilichamen gegeven bij osteoperose, kanker en als PCSK9 inhibitor (blokkeren PCSK9 en voorkomen daarmee de afbraak van LDL-receptoren)

Question 7

-parine

Answer 7

heparines, anti-coagulantia (remmende werking op een aantal stollingsfactoren >bloed klontert minder makkelijk samen > minder kans op trombose)

Question 8

-prazol

Answer 8

PPI’s (remmen irreversibel het enzym H+/K+-ATP-ase (protonpomp) in de pariëtale cellen van de maag. Hierdoor remmen zij in aanzienlijke mate zowel de basale als gestimuleerde maagzuursecretie)

Question 8

-prazol

Answer 8

PPI’s (remmen irreversibel het enzym H+/K+-ATP-ase (protonpomp) in de pariëtale cellen van de maag. Hierdoor remmen zij in aanzienlijke mate zowel de basale als gestimuleerde maagzuursecretie)

Question 9

-serton

Answer 9

5HT3-antagonisten (blokkeren de serotoninereceptoren in het centrale zenuwstelsel en het maag-darmstelsel. Deze middelen worden gebruikt ter behandeling en preventie van ernstige misselijkheid na een operatie en bij chemotherapie)

Question 10

-epam of -olam

Answer 10

Benzodiazepinen (werken kalmerend en vlakken emoties af. Ze werken vooral bij meer chronische angst of spanning)