filo begrippen b tm e Flashcards

(81 cards)

1
Q

Wat is Rede?

A

Het vermogen tot rationeel denken en het maken van logische afwegingen

Rede wordt vaak gezien als een fundamenteel aspect van de menselijke geest.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat betekent Subjectiviteit?

A

De persoonlijke ervaring en perceptie van individuen, gevormd door hun unieke achtergrond en perspectief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is Intersubjectiviteit?

A

De interactie en gedeelde betekenisvorming tussen individuen binnen een gemeenschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Definieer Zelfbewustzijn.

A

Het bewustzijn van het eigen bestaan en de eigen mentale processen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat houdt Identiteit in?

A

Het geheel van kenmerken en eigenschappen die een individu uniek maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is Lichamelijkheid?

A

De fysieke aspecten van het menselijk bestaan, inclusief biologische functies en sensaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat betekent Excentriciteit?

A

Het vermogen om afstand te nemen en aan zelfreflectie te doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is Macht?

A

Het vermogen om invloed uit te oefenen op anderen of de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Definieer Disciplinering.

A

Het proces van sociale controle en normatieve regulering van individueel gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is Arbeid?

A

De fysieke en mentale inspanning die wordt verricht om een bepaald doel te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat houdt Communicatie in?

A

Het informatie-uitwisselingsproces, inclusief coderen, verzenden, ontvangen, decoderen en terugkoppelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is Seksualiteit?

A

De biologische, psychologische en sociale aspecten van menselijke seksuele ervaring en expressie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het verschil tussen Cultuur en Natuur?

A

Cultuur zijn de sociale praktijken van mensen, natuur is de natuurlijke wereld en omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Definieer Emotie en Verstand.

A

De affectieve en cognitieve aspecten van menselijke ervaring en gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat houdt Geest (Ziel) en Lichaam in?

A

De relatie tussen het mentale en het fysieke, inclusief debatten over dualisme versus monisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is Monisme?

A

De opvatting dat er slechts één fundamentele substantie of principe is dat de basis vormt van de werkelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Definieer Dualisme.

A

De opvatting dat de werkelijkheid bestaat uit twee fundamenteel verschillende en gescheiden substanties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is Pluralisme?

A

De opvatting dat er meerdere fundamentele substanties of principes zijn die gelijktijdig bestaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat houdt de relatie Mens en Dier in?

A

De relatie tussen menselijke en niet-menselijke wezens, inclusief vragen over menselijke exceptionalisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn de verschillen tussen Bewust en Onbewust?

A

De bewuste en onbewuste mentale processen en ervaringen van individuen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is Vrijheid en Determinisme?

A

De mate van autonomie versus causale beperkingen op menselijk handelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is Doel- en Waardegericht Handelen?

A

Handelingen gericht op specifieke doelen versus handelingen geleid door ethische waarden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Definieer Goed in de ethiek.

A

Het ethische ideaal of de gewenste uitkomst van handelingen of situaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat betekent Waarde?

A

De mate van belangrijkheid of betekenis die aan bepaalde entiteiten of concepten wordt toegekend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat is een Norm?
Een gedragsregel of standaard die aangeeft wat als acceptabel of juist wordt beschouwd.
26
Definieer Geluk.
De emotionele en psychologische staat van welzijn en tevredenheid.
27
Wat is een Deugd?
Een positieve karaktereigenschap of morele kwaliteit die leidt tot goed handelen.
28
Wat houdt Moraal in?
Een set normen en waarden die verschillen tussen individuen.
29
Wat is Rechtvaardigheid?
De eerlijkheid en billijkheid van sociale, politieke en morele verdelingen.
30
Wat betekent Verantwoordelijkheid?
De verplichting om moreel goed te handelen en verantwoording af te leggen.
31
Vul in: 'Wil en _______' beschrijft het verlangen en de redelijke overwegingen achter menselijke handelingen.
Verstand
32
Vul in: 'Waarden en _______' zijn de morele principes en de concrete gedragsregels die deze principes belichamen.
Normen
33
Wat is het verschil tussen 'Is' en 'Ought'?
Feitelijke beschrijving van de wereld versus morele voorschriften.
34
Definieer Intrinsiek en Instrumenteel Handelen.
Handelen omwille van de handeling zelf versus handelen om een extern doel te bereiken.
35
Wat houdt Macht en Belangen in?
De invloed en controle versus de belangen van individuen of groepen.
36
Wat is het verschil tussen Ethiek en Moraal?
Theoretisch onderzoek naar morele principes versus praktische toepassing in het dagelijks leven.
37
Wat is de definitie van Kennis?
Een justified true belief, waarbij je erin moet geloven, het moet het geval zijn, en je moet er goede redenen voor hebben.
38
Wat is A priori kennis?
Kennis die niet op zintuiglijke ervaring berust, maar voortkomt uit redenering.
39
Definieer A posteriori kennis.
Empirische kennis die altijd 'achteraf' komt, na zintuiglijke ervaring.
40
Wat betekent Universeel?
Van toepassing op alle gevallen of situaties zonder uitzondering.
41
Wat is Particulier?
Van toepassing op individuele gevallen of situaties.
42
Wat is Idealism?
De opvatting waarin de geest fundamenteel is en de werkelijkheid construeert.
43
Wat is Objectief?
Bestaand onafhankelijk van de waarnemer.
44
Definieer Subjectief.
Afhankelijk van de waarnemer en zijn perceptie.
45
Wat is Intersubjectief?
Bestaand tussen of gedeeld door verschillende subjecten.
46
Wat zijn de verschillen tussen Zelfbewustzijn en Hersenen?
De subjectieve ervaring van het zelf versus de fysieke structuren die ten grondslag liggen aan bewustzijn.
47
Wat is het verschil tussen Schijn en Werkelijkheid?
De perceptie van de wereld versus de objectieve realiteit.
48
Definieer Kennis en Geloof.
Overtuigingen gebaseerd op bewijs versus overtuigingen gebaseerd op vertrouwen zonder bewijs.
49
Wat is het verschil tussen Kennis en Kunde?
Theoretische kennis versus praktische vaardigheden.
50
Wat stelt Plato over kennis?
Kennis is verbonden met de kennis van de oervormen.
51
Wat is Aristotelische empirisme?
Kennis benaderen vanuit een empirisch perspectief, met nadruk op waarneming.
52
Wat stelt Plato over kennis?
Kennis is verbonden met de kennis van de oervormen, waarvan de wereld van verschijnselen slechts een weerspiegeling is. Echte kennis komt voort uit het begrip van deze ideale vormen.
53
Wat is de benadering van Aristoteles ten aanzien van kennis?
Kennis komt voort uit waarneming en ervaring, waarbij zintuiglijke waarneming van concrete objecten centraal staat.
54
Wat benadrukt het Cartesiaans Rationalisme?
Het belang van de rede als primaire bron van kennis. Ware kennis wordt verkregen door systematisch en helder denken.
55
Wat is de betekenis van 'Cogito, ergo sum'?
Ik denk, dus ik ben. Dit illustreert de nadruk op zelfbewustzijn en de rol van de rede in het verwerven van kennis.
56
Wie zijn enkele van de denkers die het empirisme benadrukken?
Locke, Hume, Nagel.
57
Wat stelt Kant en het Neokantianisme over kennis?
Kennis komt voort uit de interactie tussen ervaring en denken, waarbij de menselijke geest actief betrokken is bij het structureren van waarnemingen.
58
Wat is het doel van constructivisme en narrativisme?
De nadruk ligt op het actieve proces van het construeren van betekenissen en verhalen door individuen.
59
Wat is een theorie in wetenschapsfilosofie?
Een systematische verklaring van fenomenen op basis van onderliggende principes en aannames.
60
Wat zijn grondslagen in de context van wetenschappelijke theorieën?
De fundamenten of basisprincipes waarop een wetenschappelijke theorie is gebouwd.
61
Wat is een axioma?
Een zelfevidente waarheid of basisaanname die als uitgangspunt wordt gebruikt in redenering.
62
Wat is een hypothese?
Een voorlopige veronderstelling die wordt getest en ondersteund of weerlegd door empirisch bewijs.
63
Wat houdt de empirische basis in?
De feitelijke observaties en experimenten die de basis vormen voor wetenschappelijke kennis.
64
Wat is demarcatie in wetenschapsfilosofie?
Het onderscheid tussen wetenschappelijke en niet-wetenschappelijke kennis en praktijken.
65
Wat zijn de fasen van de empirische cyclus?
Observatie, inductie (hypothesevorming), deductie (voorspelling), toetsing en evaluatie.
66
Wat is een paradigma?
Een bepaalde aanpak en oplossing van een wetenschappelijk probleem die als model dient voor het oplossen van andere problemen.
67
Wat is positivisme?
De opvatting dat de wetenschap zich moet bezighouden met waarneembare verschijnselen: de ‘positieve’ feiten.
68
Wat is het verschil tussen wetenschappelijke en common-sense kennis?
Systematische en gecontroleerde versus alledaagse kennis.
69
Wat is het verschil tussen formele en empirische wetenschappen?
Wiskundige en logische versus observationele en experimentele disciplines.
70
Vul in: Een feit is een gebeurtenis of omstandigheid waarvan de werkelijkheid vaststaat, terwijl een _______ een verklaring voor een set fenomenen is.
theorie
71
Wat is het verschil tussen wetmatigheid en toeval?
Regelmatige patronen versus willekeurige gebeurtenissen.
72
Wat houdt verklaren en verstaan in?
Causale verklaringen versus begrijpen van betekenissen en intenties.
73
Wat is het verschil tussen inductie en deductie?
Inductie: algemene principes uit specifieke gevallen; Deductie: algemene principes toepassen op specifieke gevallen.
74
Wat is het verschil tussen waardevrijheid en waardegebondenheid?
Objectieve versus subjectieve invloeden op wetenschappelijke kennis.
75
Wat is het verschil tussen techniek en technologie?
Theoretisch begrip van principes versus praktische toepassing in artefacten en systemen.
76
Wat stelt het positivisme van Comte en het Wiener Kreis?
Wetenschap moet gebaseerd zijn op positieve feiten en empirische observaties met nadruk op strikte methodologie.
77
Wat benadrukt het falsificationisme van Hempel en Popper?
Het belang van het falsifieerbaar maken van wetenschappelijke hypothesen door middel van experimenten.
78
Wat stelt Kuhn in zijn theorie van wetenschappelijke revoluties?
Wetenschap wordt gekenmerkt door periodes van normale activiteit en revolutionaire paradigma verschuivingen.
79
Wat is methodologisch anarchisme volgens Feyerabend?
Er is geen universele methode voor wetenschappelijk onderzoek; wetenschap profiteert van diverse methoden.
80
Wat houdt hermeneutiek in?
Wetenschap als een interpretatief proces waarbij betekenissen worden onthuld door middel van taal en cultuur.
81
Wat is de actor-netwerktheorie van Latour?
Wetenschap als een maatschappelijke praktijk waarin menselijke en niet-menselijke actoren samenwerken om kennis te produceren.