folder 3 vocabulary dutch - english Flashcards
(39 cards)
1
Q
de wrijving
A
the friction
2
Q
zwaartekracht
A
gravitation
3
Q
de vindingrijkheid
A
the ingenuity
4
Q
een klein ruimteschip
A
a pod
5
Q
een voorloper
A
a precursor
6
Q
een vooroordeel
A
a prejudice
7
Q
verbannen
A
to banish
8
Q
kweken
A
to breed
9
Q
in staat stellen tot, mogelijk maken
A
to enable
10
Q
kwetsen
A
to harm
11
Q
zweven
A
to levitate
12
Q
een lange reis maken
A
to voyage
13
Q
op een kier
A
ajar
14
Q
scheef
A
crooked
15
Q
opvallend
A
distinctive
16
Q
oprecht
A
genuine
17
Q
onmiddellijk
A
instantaneous
18
Q
baanbrekend
A
pioneering
19
Q
snel
A
rapid
20
Q
rationeel
A
rational
21
Q
compleet, volledig
A
altogether
22
Q
exponentieel
A
exponentially
23
Q
zo goed als
A
virtually
24
Q
op weg zijn naar
A
to be bound for
25
de gewone gang van zaken
commonplace
26
het gemakkelijker maken
to ease the burdens
27
een stilte tijdens een gesprek
a lull in conversation
28
ergens recht op af gaan
to make a beeline for
29
loodrecht op
perpendicular to
30
een botanist
a botanist
31
een onderscheid
a discrimination
32
begrijpen
to comprehend
33
onderscheiden
to discern
34
verbeteren
to enhance
35
waarnemen
to perceive
36
fundamentele, kern-
core
37
deductief
deductive
38
inductief
inductive
39
theoretisch beschreven, meta-...
meta-...