Formules: Consumeren Flashcards

(42 cards)

1
Q

Formule: reserveren

A

Aanschafwaarde - restwaarde : periode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de wetten van een product:

A
  • warenwet = gezondheid
  • wet koop op afstand = bedenktijd
  • wet productaansprakelijkheid = schade
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Betekenis: debetsaldo

A

Dat je in de - staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Betekenis: creditsaldo

A

Dat je in de + staat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Formule: nieuw saldo

A

Oud saldo + ontvangsten - betalingen = nieuw saldo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Redenen om te sparen:

A
  • doel (auto)
  • voorzorg (als iets kapot gaat)
  • rente
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Het verschil tussen vaste en variabele rente:

A

Vaste: kan niet veranderen
Variabele: kan veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Het verschil tussen spaarrekening en spaardeposito:

A

Spaarrekening: rekening waarop je spaart, maar waarbij je altijd je geld kunt opnemen
Spaardeposito: je geld staat voor een vaste afgesproken tijd vast tegen een vast rente percentage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is lenen?

A

Geld van een ander gebruiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is kredietkosten?

A

Alles wat je meer terugbetaald dan je geleend hebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Formule: percentage berekenen

A

Gevraagde aantal : totaal x 100

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Formule: prijsverschil berekenen

A

Nieuw - oud : oud x 100%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Formule: rente berekenen

A

Percentage : 100 x spaarbedrag x periode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is inflatie?

A

Een algemene stijging van de prijzen, het omgekeerde is deflatie: een algemene prijsdaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is koopkracht?

A

De hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

CBS

A

Centraal Bureau voor de Statistiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is bewuste reclame beïnvloeding?

A

Dat ze de aandacht trekken door bewust te beïnvloeden: een reclame spotje bijvoorbeeld

18
Q

Wat is onbewuste reclame beïnvloeding?

19
Q

Wat zijn de consumenten rechten?

A
  • bepaalde tijd meegaan

- goede staat

20
Q

Formule: krediet kosten

A

Aantal termijnen x termijnbedrag - lening

21
Q

Welke Geldfuncties heb je?

A
  • Ruilmiddel: goederen of diensten ruilen voor geld, iets kopen.
  • Rekenmiddel: om de waarde van iets aan te geven.
  • Spaarmiddel: geld bewaren voor later.
22
Q

Wat is Provisie?

A

Kosten die je aan de bank betaalt bij het omwisselen van vreemd geld

23
Q

Wat is begroting?

A

Een overzicht van alle verwachte inkomsten en uitgaven voor de komende periode

24
Q

Wat is beleggen?

A

Je koopt bijvoorbeeld aandelen, waarvan je verwacht dat die meer waard zullen worden.

25
Wat is budgetteren?
Het op elkaar afstemmen van je inkomsten en uitgaven
26
Wat is rekenmiddel?
Dit gebruik je om de waarde van iets aan te geven
27
Verschil tussen hypothecaire lening en persoonlijke lening
- hypotheeklening: is voor de aanschaf van een woning. Die woning dient dan ook als onderpand. - Een persoonlijke lening kent geen onderpand. Deze extra zekerheid voor de hypotheekverstrekker zorgt ervoor dat je een hoger bedrag kunt lenen tegen een lagere rente.
28
Wat zijn Incidentele uitgaven?
Meestal grote uitgaven die af en toe voorkomen en waarvoor je geld moet reserveren
29
Wat zijn vaste lasten?
Regelmatig terugkerende uitgaven waartoe je verplicht bent
30
Wat is Consumentenprijsindexcijfer (cpi)?
Een cijfer dat prijsontwikkeling laat zien van goederen en diensten die huishoudens in Nederland kopen
31
Wat is commerciële reclame?
Reclame die bedoeld is om je verleiden tot een aankoop
32
Wat zijn consumenten organisaties?
Organisaties die opkomen voor de belangen van de consument
33
Wat is consumer power?
De macht van de gezamenlijke consumenten om de producenten te dwingen rekening te houden met wat zij willen
34
Wat is geschillencommissie
Instelling die bij onenigheid tussen een consument en een leverancier een bindende uitspraak doet
35
Wat is ideële reclame
Reclame die als doel heeft de mentaliteit en het gedrag van mensen te beïnvloeden
36
Wat is een keurmerk
Een product met een keurmerk geeft je de zekerheid dat het aan bepaalde eisen voldoet. Het milieukeurmerk geeft bijvoorbeeld de zekerheid dat het goed/beter is voor het milieu (dan andere producten).
37
Wat is marketing?
Alles wat een bedrijf doet om producten en diensten zo goed mogelijk te verkopen
38
Wat zijn middelen?
Alles waarmee je in je behoeften kunt voorzien, zoals geld, bezittingen en tijd
39
Wat is Nominaal inkomen?
Inkomen dat je in euro’s verdient
40
Wat is prijscompensatie?
Loonstijging om de gestegen prijzen goed te maken zodat je koopkracht gelijk blijft.
41
Wat is reëel inkomen?
De koopkracht van je inkomen. In het reëel inkomen is rekening gehouden met de gevolgen van inflatie.
42
Wat is het verschil tussen vrije goederen en schaars?
vrije goederen zijn vrij beschikbaar en hier hoef je niet veel voor te betalen -schaars is als je productie middelen moet gebruiken om het te verkrijgen. Voor schaarse goederen moet je betalen.