français semester 1: consumnation Flashcards
(98 cards)
1
Q
une grande chaîne
A
grote winkelketen
2
Q
un chargé de campagne
A
campagneverantwoordelijke
3
Q
un code de conduite
A
gedragscode
4
Q
un colis
A
pakje/een pakket
5
Q
un cycle de consommation
A
consumptieketen
6
Q
une décharge
A
vuilnisbelt
7
Q
l’emploi
A
werk(gelegenheid)
8
Q
une exigence
A
eis, veeleisendheid
9
Q
une filière
A
keten
10
Q
un fléau
A
plaag
11
Q
le gaspillage
A
verspilling
12
Q
gaspiller
A
verspillen
13
Q
le marché du travail
A
arbeidsmarkt
14
Q
la proximité
A
nabijheid
15
Q
un travailleur
A
werknemer
16
Q
accessible
A
toegankelijk, bereikbaar
17
Q
conseillable
A
aan te raden, raadzaam
18
Q
contraignant (-e)
A
bindend, dwingend
19
Q
défavorisé
A
achtergesteld, arm
20
Q
déplorable
A
erbarmelijk
21
Q
durable
A
duurzaam
22
Q
fiable
A
betrouwbaar
23
Q
louable
A
lovenswaardig
24
Q
moyen (-enne)
A
gemiddeld
25
poulluant (-e), polluer
vervuilend
26
responsable
verantwoordelijk
27
usé, user
versleten, verslijten
28
accélérer
versnellen
29
acheter en seconde main
tweedehands kopen
30
adhérer à
zich aansluiten bij
31
cartonner
veel succes hebben
32
encourager à
aanmoedigen
33
éviter
vermijden
34
se fier à
vertrouwen op
35
générer
veroorzaken
36
inciter à
aansporen tot
37
miser sur
inzetten op
38
nier
ontkennen
39
se soucier de
zich zorgen maken over
40
un souci
een zorg
41
surconsommer
overconsumeren
42
la surconsommation
de overconsumptie
43
faute de
bij gebrek aan
44
à grand renfort de
met behulp van een grote hoeveelheid
45
le revers de la médaille
de keerzijde
46
prendre quelque chose pour argent comptant
voor waar aannemen
47
distribuer
verdelen
48
la (grande) distribution
distributie, verkoop
49
une marque de distributeur
een huismerk
50
un distributeur automatique (de billets/de boisson)
(verkoop)automaat
51
produire
produceren
52
la production
productie
53
un producteur
producent
54
un produit
product
55
productif (-ive)
productief
56
importer
importeren
57
une importation
import
58
un importateur
importeur
59
exporter
exporteren
60
une exportation
export
61
un exportateur
exporteur
62
offrir
aanbieden
63
une offre
aanbod
64
l'offre et la demande
vraag en aanbod
65
livrer
leveren
66
une livraison
levering
67
un livreur, une livreuse
bezorger, bezorgster
68
un délai de livraison
levertijd
69
vendre
verkopen
70
un vendeur, une vendeuse
verkoper, verkoopster
71
la vente
verkoop
72
mettre en vente
te koop aanbieden
73
les conditions de vente
verkoopsvoorwaarden
74
un point de vente
verkooppunt
75
un magasin
winkel
76
une chaîne de magasin
winkelketen
77
une grande surface
supermarkt
78
un supermarché
supermarkt
79
un marché
markt
80
une boutique
boetiek
81
un centre commercial
winkelcentrum
82
une rue commerçante
winkelstraat
83
le commerce
handel
84
un commerçant
handelaar
85
un commerce de proximité
buurtwinkel
86
le commerce équitable
fair trade
87
une enseigne
uithangbord, merk
88
un marchand
handelaar
89
la marchandise
koopwaar
90
un chariot
winkelwagentje
91
un caddie
winkelwagentje
92
un panier
mand
93
un rayon
rek, afdeling
94
une gamme
gamma
95
une caisse
kassa
96
le caissier, la caissière
kassier, kassierster
97
faire la queue
in de rij staan
98
un gérant, une gérante
zaakvoerder