Frans (étapes 2 et 3) Flashcards
(65 cards)
1
Q
een allergie
A
un allergie
2
Q
een keelontseking
A
un angine
3
Q
zware verkoudheid
A
une bronchite
4
Q
brandwonde
A
une brulure
5
Q
een slag (van)
A
une coup (de)
6
Q
een kramp
A
une crampe
7
Q
de diarree
A
la diarhée
8
Q
een pijn
A
une douleur
9
Q
een breuk
A
une fracture
10
Q
een patiënt
A
un(e) patient(e)
11
Q
een wonde
A
une plaie
12
Q
een gips
A
un plâtre
13
Q
de (eerste) zorgen
A
les (premiers) soins
14
Q
een bloedafname
A
une prise de sang
15
Q
een röntgenfoto
A
une radio(graphie)
16
Q
een risico
A
un risque
17
Q
de bloeddruk
A
la tension
18
Q
een slachtoffer
A
une victime
19
Q
een antibioticum
A
un antibiotique
20
Q
een pijnstiller
A
un antidouleur
21
Q
een aspirine
A
une aspirine
22
Q
een verband
A
une bandagee
23
Q
een tablet
A
une cachet/ comprimé
24
Q
een compres
A
une compresse
25
een lepel
une cuiller(cuillère)
26
een druppel
une goutte
27
een voorschrift
une ordonnance/ une prescription
28
een pleister
une pansement/un sparadrap
29
een pastille
une pastille
30
een pilletje
une pilule
31
een spuit/prik
une piqure
32
een zalf
une pommade
33
een siroop
un sirop
34
een spray
un spray
35
een vaccin
un vaccin
36
naakt
nu/nue
37
gaan liggen
s'allonger
38
oplopen, vangen
attraper
39
(zich) verwonden (aan)
(se) blesser (à)
40
breken
(se) casser
41
ontsmetten, desinfecteren
désinfecter
42
onderzoeken
examiner
43
genezen
guérir
44
voorschrijven
prescrire
45
(uit)rusten
se reposer
46
ademen
respirer
47
bloeden
saigner
48
blazen
souffler
49
hoesten
tousser
50
beven/ bibberen
trembler
51
inenten
vacciner
52
een loopneus hebben
avoir le nez qui coule
53
een hoest
une toux
54
een dosering
un dosage
55
een dosis
une dose
56
een (mond)masker
un masque
57
een gips
un plâtre
58
een poeder
une poudre
59
een zakje
un sachet
60
allergisch (aan)
allergique (à)
61
(zich) bedekken
(se) couvrir
62
niezen
éternuer
63
nuchter
à jeun
64
het is beter (om)
je zou beter...
Il veut mieux + infinitif
65
tot het eind
jusq'au bout