FRANS EX voc Flashcards

(141 cards)

1
Q

Frans

A

Nederlands

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

un abonnement

A

een abonnement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

un antivirus

A

een antivirusprogramma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

une base de données

A

een databank

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

un bouton

A

een knop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

un créateur, une créatrice

A

een maker, ontwerper, maakster, ontwerpster

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

une création

A

een creatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

un contexte

A

een context

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

un curseur

A

een cursor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

une demande

A

een vraag, aanvraag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

un document

A

een document, bestand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

une donnée

A

een gegeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

un dossier

A

een map

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

une évolution

A

een evolutie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

une faute d’orthographe

A

een spellingsfout

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

l’informatique (f.)

A

de informatica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

une inscription

A

een inschrijving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

l’intelligence artificielle (f.)

A

de artificiële intelligentie (de AI)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

l’Internet (m.)

A

het internet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

un logiciel de traduction

A

vertaalsoftware

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

un menu

A

een menu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

un modem

A

een modem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

un moteur de recherche

A

een zoekrobot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

une possibilité

A

een mogelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
un réseau
een netwerk
26
une révolution (technologique)
een (technologische) revolutie
27
un robot (de correction, de recherche)
een (correctie-, zoek-) robot
28
un serveur
een server
29
un smartphone
een smartphone
30
un traducteur (automatique)
een (automatische) vertaler
31
la traduction (automatique)
de (automatische) vertaling
32
une utilisation
een gebruik
33
une visioconférence
een digitale vergadering, videoconferentie
34
humain, humaine
menselijk
35
numérique
digitaal
36
compliqué, compliquée
moeilijk, complex
37
s’abonner (à)
zich abonneren (op)
38
appliquer
toepassen
39
automatiser
automatiseren
40
envoyer (une demande)
(een vraag, aanvraag) versturen
41
imiter
nabootsen
42
numériser
digitaliseren
43
avertir
waarschuwen
44
créer
creëren
45
identifier
identificeren
46
programmer
programmeren
47
remplacer
vervangen
48
sauvegarder
bewaren
49
traduire
vertalen
50
manipuler
manipuleren, naar zijn hand zetten
51
retoucher
bijwerken
52
démarrer l’ordinateur
de computer opstarten
53
donner (activer) une commande
een opdracht geven
54
être capable de
in staat zijn om
55
une attaque
een aanval
56
le chantage
de chantage
57
un clic
een klik
58
un domaine
een domein, vakgebied
59
une enquête
een onderzoek
60
une légende
een legende
61
une menace
een dreiging
62
une précaution
een voorzorgsmaatregel
63
une preuve
een bewijs
64
un accueil
een onthaal
65
un désir
een wens
66
un équilibre
een evenwicht
67
un foyer
een gezin
68
les frais (m.)
de kosten
69
une habitude
een gewoonte
70
l’immersion (f.)
de immersie, onderdompeling
71
un mode de pensée
een manier van denken
72
un mode de vie
een manier van leven
73
un objectif
een doel
74
une opportunité
een gelegenheid, kans
75
une ouverture
een opening
76
une préoccupation
een bezorgdheid
77
une saveur
een smaak
78
un sujet de conversation
een gespreksonderwerp
79
chaleureux, chaleureuse
warm, hartelijk
80
étranger, étrangère
buitenlands
81
exigeant, exigeante
veeleisend
82
hésitant, hésitante
aarzelend
83
studieux, studieuse
leergierig, hardwerkend (m.b.t. studeren)
84
accueillir
ontvangen
85
s’adapter à
zich aanpassen aan
86
améliorer
verbeteren, beter maken
87
apporter
brengen, opleveren
88
envisager (de)
overwegen (om)
89
évoluer
evolueren
90
gérer
beheren
91
héberger
huisvesten, herbergen
92
se libérer (de)
zich bevrijden (van), beschikbaar komen
93
nourrir
voeden
94
rémunérer
belonen, vergoeden
95
toucher
raken
96
franchir un pas
een stap zetten
97
ouvrir son esprit
zijn geest openen
98
prendre en charge
op zich nemen
99
sortir de sa zone de confort
uit zijn comfortzone stappen
100
un accès
een toegang
101
une annonce
een zoekertje
102
une assurance
een verzekering
103
le bouche-à-oreille
de mond-tot-mondreclame
104
un cafard
een kakkerlak
105
une charge
een last
106
un colocataire, une colocataire
een medehuurder, medehuurster, huisgenoot, huisgenote
107
la colocation
het samenwonen
108
un contrat de location
een huurcontract
109
un cout
een kost
110
une désinfection
een ontsmetting
111
une fuite (d’eau)
een (water)lek
112
un locataire, une locataire
een huurder, huurster
113
un loyer
een huur
114
le moisi
de schimmel
115
une piqure (d’insecte)
een prik, insectenbeet
116
un propriétaire, une propriétaire
een eigenaar, eigenares
117
une punaise de lit
een bedwants
118
un quartier
een wijk
119
commun, commune
gemeenschappelijk
120
disponible
beschikbaar
121
impeccable
onberispelijk
122
lumineux, lumineuse
licht
123
partagé, partagée
gedeeld
124
proche (de)
dichtbij, dicht bij
125
rénové, rénovée
gerenoveerd
126
urgent, urgente
dringend
127
comprendre
omvatten
128
démanger
jeuken
129
louer
(ver)huren
130
refuser
weigeren
131
se répartir
onder elkaar verdelen
132
résoudre
oplossen
133
avoir confiance en
vertrouwen hebben in
134
être équipé, équipée (de)
uitgerust zijn (met)
135
être situé, située (à/dans/…)
zich bevinden (in)
136
faire la connaissance de
kennismaken met, ontmoeten
137
jeter un coup d’œil sur
een blik werpen op
138
porter de l’intérêt à
interesse tonen in
139
au premier/deuxième/… étage
op de eerste/tweede/… verdieping
140
au rez-de-chaussée
op de benedenverdieping
141
aussi vite que possible
zo snel mogelijk