Frans examen voc Flashcards
(303 cards)
1
Q
artikel
A
un article
2
Q
asiel
A
un asile
3
Q
vereniging
A
une association
4
Q
burger
A
un citoyen
5
Q
inzameling
A
une collecte
6
Q
combinatie
A
une combinaison
7
Q
componist
A
un compositeur
8
Q
A
un courriel
9
Q
nieuwsgierigheid
A
la curiosité
10
Q
waardigheid
A
la dignité
11
Q
recht
A
le droit
12
Q
gelijkheid
A
l’égalité
13
Q
slavernij
A
l’esclavage
14
Q
eis
A
une exigence
15
Q
uitbreiding
A
une expansion
16
Q
stichter
A
un fondateur
17
Q
verschuiving
A
un glissement
18
Q
opleiding
A
une formation
19
Q
kosteloosheid
A
la gratuité
20
Q
drukkerij
A
une imprinterie
21
Q
lezer
A
un lecteur
22
Q
vrijheid
A
la liberté
23
Q
woning
A
un logement
24
Q
regisseur
A
un metteur en scène
25
lay-out, opmaak
la mise en page
26
horloge
une montre
27
zoekmachine
un moteur de recherche
28
webbrowser
un navigateur internet
29
vrede
la paix
30
partij
un parti
31
gedachte
une pensée
32
vrij beroep
une profession libérale
33
eigendom
la propriété
34
nabijheid
la proximité
35
ras
une race
36
redactie
la redaction
37
opoffering
une sacrifice
38
internet
La Toile
39
spinnenweb
une toile d'araignée
40
foltering
la torture
41
slachtoffer
une victime
42
rampzalig
catastrophique
43
verward
confus
44
corrupt
corrompu
45
betwistbaar
discutable
46
financieel
financier
47
ontrouw
infidèle
48
onbelangrijk
insignifiant
49
massaal
massif
50
ontevreden
malcontent
51
alomtegenwoordig
omniprésent
52
uitdagend
provocateur
53
openbaar
public
54
terughoudend
réticent
55
gelijk
semblable
56
sociaal
sociable
57
stabiel
stable
58
beschuldigen van
accuser de
59
toepassen
appliquer
60
toekennen aan
attribuer à
61
samendrukken
comprimer
62
afsluiten
se conclure
63
dekken
couvrir
64
ontdekken
découvrir
65
bewijzen
démontrer
66
aanklagen
dénoncer
67
zich verplaatsen
se déplacer
68
storen
déranger
69
uitzenden, verspreiden
diffuser
70
ruzie maken
se disputer
71
zich documenteren
se documenter
72
verkiezen
elire
73
binnendringen
envahir
74
zich vestigen
s'établir
75
ontploffen
exploser
76
graven
fouiller
77
opleggen
imposer
78
omvatten
inclure
79
zich informeren
s'informer
80
verbieden
interdire
81
veranderen
modifier
82
ontkennen
nier
83
zich bezighouden met
s'occuper de
84
voorstellen
proposer
85
relativeren
relativiser
86
opeisen
revendiquer
87
kunnen
savoir
88
selecteren
sélectionner
89
veronderstellen
supposer
90
schrappen
supprimer
91
opscheppen over
se vanter de
92
controleren
vérifier
93
zappen
zapper
94
recht hebben op
avoir droit à
95
plaatsvinden
avoir lieu
96
vechten voor
se battre pour
97
de eetlust ontnemen
couper l'appetit
98
de kwaliteiten hebben voor
être à la hauteur de
99
de positie bepalen
faire le point
100
uitzichtloos
sans issue
101
zuur
un acide
102
verbetering
une amélioration
103
atletiek
l'athlétisme
104
rijstrook
une bande de circulation
105
brandstof
carburant
106
chemie
la chimie
107
verkeer
la circulation
108
botsing
une collision
109
samentrekking
une contraction
110
tijdrit
un contre-la-montre
111
fietser
un cyclist
112
schade
des dégats
113
tiende
un dixième
114
doping
le dopage
115
verkeersopstopping
un embouteillage
116
training
un entraînement
117
verkeerslicht
un feu
118
vezel
un fibre
119
winst
un gain
120
erfenis
un héritage
121
letsel
une lésion
122
helft
la moitié
123
spier
un muscle
124
zwemmen
la natation
125
optimalisering
l'optimalisation
126
zuurstof
l'oxygène
127
polsstok
la perche
128
prestatie
une performance
129
voetganger
un piéton
130
voorrang
la priorité
131
vooruitgang
un progrès
132
vermogen
la puissance
133
een kwart
un quart
134
een kortere weg
un raccourci
135
ademhaling
la respiration
136
sprong
un saut
137
drempel
un seuil
138
percentage
un taux
139
derde
un tiers
140
stuur
un volant
141
chemisch
chimiaue
142
kort
court
143
druk
dense
144
erfelijk
héréditaire
145
onvermijdelijk
incontournable
146
onoverschrijdbaar
infranchissable
147
mechanisch
mécanique
148
medisch
médical
149
erg belangrijk
primordial
150
spier-
musculaire
151
ademhalings-
respiratoire
152
zich opstapelen
s'accumuler
153
verbeteren
améliorer
154
door...rijden
brûler
155
afstaan
céder
156
af- en aanrijden
circuler
157
knipperen
clignoter
158
verbruiken
consommer
159
slippen
déraper
160
verbreden
élargir
161
bevoordelen
favoriser
162
overschrijden
franchir
163
remmen
freiner
164
erven
hériter
165
aanrijden
heurter
166
langsheen rijden
longer
167
inzetten op
miser sur
168
gespierd maken
muscler
169
botsen tegen
percuter
170
zich ontzeggen
se priver de
171
verkorten
raccourcir
172
vertragen
ralentir
173
verlengen
rallonger
174
aanrijden
renverser
175
ademen
respirer
176
bezwijken
succomber à
177
draaien
virer
178
in de foute richting
à contresens
179
per uur
à l'heure
180
kettingbotsing
une collison en chaîne
181
botsen
entrer en collison
182
stilstaan
être en arrêt
183
zijn weg verderzetten
poursuivir sa route
184
op slag
sur le coup
185
rechts afslaan
tourner à droite
186
links afslaan
tourner à gauche
187
rechtdoor
tout droit
188
in tegenstelde richting rijden
venir en sens inverse
189
begeleiding
un accompagnement
190
scholing
un apprentissage
191
vereniging
une association
192
onderzoeker
un chercheur
193
cijfer
un chiffre
194
gemeenschap
une communauté
195
gedrag
uncomportement
196
begrip
la compréhension
197
verschil
un décalage
198
graad
un degré
199
schoolvak
une discipline
200
afstand
un écart
201
opvoeding
une éducation
202
gelijkheid
l'égalité
203
onderwijs
l'enseignement
204
tijdperk
une époque
205
geest
un esprit
206
instelling
un établissement
207
Verenigde staten
les Etats-Unis
208
buitenland
l'étranger
209
studie
une étude
210
student
un étudiant
211
onderwijzer
un instituteur
212
het lezen
la lecture
213
gebrek
un manque
214
wiskunde
les maths
215
vak
une matière
216
rijpheid
la maturité
217
mengsel
un mélange
218
maatregel
une mesure
219
gemengdheid
la mixité
220
beweging
un mouvement
221
doelstelling
un objectif
222
gereedschap
un outil
223
land
un pays
224
aanwezigheid
une présence
225
bewijs
une preuve
226
reden une raison
uitslag un résultat
227
achterstand
un retard
228
eis
une revendication
229
wetenschap
une science
230
periode dat men naar school gaat
la scolarité
231
scheiding
une séparation
232
geslacht
un sexe
233
maatschappij
une société
234
subsidie
une subvention
235
academsich
académique
236
amerikaans
américain
237
behoudsgezind
conservateur
238
hoog
élevé
239
vrouwelijk
feminin
240
sterk
fort
241
indrukwekkend
impressionant
242
beter
meilleur
243
gemengd
mixte
244
talrijk
nombreux
245
betalend
payant
246
pedagogisch
pédagogique
247
slechter
pire
248
praktisch
pratique
249
privé
privé
250
openbaar
public
251
wetenschappelijk
scientifique
252
school-
scolaire
253
tweede
second
254
secundair
secondaire
255
hoger
supérieur
256
afschaffen
abolir
257
bevestigen
affirmer
258
associëren met
associer à
259
verzekeren
assurer
260
verhogen
augmenter
261
toelaten
autoriser
262
citeren
citer
263
bevestigen
confirmer
264
tegenspreken
contester
265
zich redden
se débrouiller
266
verdedigen
défendre
267
verblijven
demeurer
268
voorbijsteken
dépasser
269
afhangen van
dépendre de
270
storen
déranger
271
voor zijn
devancer
272
verstrooien
distraire
273
beschouwen
envisager
274
studeren
étudier
275
vermijden
éviter
276
veralgemenen
généraliser
277
opleggen
imposer
278
aandiden
indiquer
279
beïnvloeden
influencer
280
inschrijven
inscrire
281
ondervragen
interroger
282
invoeren
introduire
283
geboren worden
naître
284
behalen
obtenir
285
bewijzen
prouver
286
overzitten
redoubler
287
slagen
réussir
288
onthullen
révéler
289
vatten
saisir
290
scheiden
séparer
291
ondergaan
subir
292
nauwelijks
à peine
293
in de loop van au cours de
meer
294
davantage
winnen van l'emporter sur
295
ten gunste van
en faveur de
296
gemiddeld
en moyenne
297
daarentegen
en revanche
298
unaniem beslist worden
faire l'unanimité
299
smelten als sneeuw voor de zon
fondre comme neige au soleil
300
beter
mieux
301
regelmatig
régulièrement
302
in vraag stellen
remettre en question volgens selon
303
voldoende
suffisamment
