frans werkwoorden Flashcards
(41 cards)
1
Q
regarder
A
kijken
2
Q
kijken
A
regarder
3
Q
ouvrir
A
openen
4
Q
openen
A
ouvrir
5
Q
vendre
A
verkopen
6
Q
verkopen
A
vendre
7
Q
Partir
A
vertrekken
8
Q
vertrekken
A
partir
9
Q
finir
A
eindigen
10
Q
eindigen
A
finir
11
Q
verbe en RE
A
s s ons…..
12
Q
verbe en ER
A
e es e ons…
13
Q
verbe en ir
A
e es e ons….
14
Q
partir
A
pars
15
Q
finir
A
finis
16
Q
se laver
A
wassen
17
Q
wassen
A
se laver
18
Q
s’amuser
A
amuseren
19
Q
amuseren
A
s’amuser
20
Q
speciaal manger ons
A
mangeons
21
Q
commencer
A
beginnen
22
Q
beginnen
A
commencer
23
Q
speciaal commencer
A
commençons
24
Q
é
A
ee
25
è
ij
26
e
uh
27
acheter
kopen
28
kopen
acheter
29
herhalen
répéter
30
répéter
herhalen
31
nettoyer
schoonmaken
32
schoonmaken
nettoie
33
appeler
heten
34
heten
appeler
35
jeter
gooien
36
gooien
jeter
37
avoir betekenis + vervoeging
hebben + ai as a avons avez ont
38
être betekenis + vervoeging
zijn + suis es est sommes êtes sont
39
zijn
être
40
hebben
avoir
41
aller betekenis + vervoeging
gaan + vais vas va allons vont