Frans Woordjes Flashcards
(34 cards)
1
Q
La photo
A
De foto
2
Q
L’or
A
Het goud
3
Q
L’argent
A
Het geld , het zilver
4
Q
Le prix
A
De prijs
5
Q
Le parfum
A
De smaak
6
Q
Par an
A
Het jaar
7
Q
Cent
A
Honder
8
Q
Mille
A
Duizend
9
Q
Un million
A
Een miljoen
10
Q
Impossible
A
Onmogelijk
11
Q
Pauvre
A
Arm
12
Q
Cher, chere chere met accent Grave of ecu
A
Duur
13
Q
Americain
A
Amerikaans
14
Q
Mieux
A
Beter
15
Q
Vendre
A
Verkopen
16
Q
Exister
A
Bestaan
17
Q
Savoir
A
Weten
18
Q
La meilleure amie
A
De beste vriendin
19
Q
Marant(e)
A
Grappig
20
Q
Intelligent(e)
A
Slim
21
Q
Mechant(e) met streepje op e, naar re
A
Gemeen
22
Q
Egoïste, met streep re op 1e e
A
Egoïstisch
23
Q
Timide
A
Verlegen
24
Q
Paresseux,-euse
A
Lui
25
Souvent
Vaak
26
Une fous par semaine
Een keer per week
27
Je la connais
Ik ken haar
28
Au club de sport
Op de sportclub
29
A l'ecole , let op streepjes..
Op school
30
Au travail
Op het werk
31
Chez des amis
Bij vrienden
32
Regarder la tele, let op streepjes bij tele
Tv kijken
33
Joker de la guitare
Gitaar spelen
34
Bavarder
Kletsen
