Frans woordjes A,B,E,F Flashcards
(93 cards)
1
Q
les vacances
A
de vakantie
2
Q
le camping
A
de camping
3
Q
il est
A
hij is
4
Q
je cherche
A
ik zoek
5
Q
voilà
A
alsjeblieft
6
Q
je parle
A
ik spreek, ik praat
7
Q
un pue
A
een beetje
8
Q
français
A
Frans
9
Q
je suis
A
ik ben
10
Q
Hollandais(e)
A
Nederlands(e)
11
Q
et
A
en
12
Q
oui
A
ja
13
Q
non
A
nee
14
Q
ici
A
hier
15
Q
alors
A
dus
16
Q
pardon
A
sorry
17
Q
merci
A
dankjewel
18
Q
de rien
A
geen dank
19
Q
bonjour
A
hallo
20
Q
au revoir
A
tot ziens
21
Q
Comment tu t’appelles
A
Hoe heet jij?
22
Q
Je m’appelle Alice
A
Ik heet Alice
23
Q
Tu habites où?
A
Waar woon jij?
24
Q
J’habite à Breda, aux Pays-Bas
A
Ik woon in Breda, in Nederland
25
l'hôtel
het hotel
26
la piscine
het zwembad
27
la fille
het meisje
28
le garçon
de jongen
29
génial(e)
geweldig
30
la famille
de familie
31
les parents
de ouders
32
il y a
er is, er zijn
33
la sœur
de zus
34
la frère
de broer
35
j'aime
ik vind leuk / Houd van
36
je préfère
ik heb liever
37
c'est
dat is, het is
38
petit(e)
klein
39
grand(e)
groot
40
Bonjour, ça va?
Hallo/Hoi, hoe gaat het?
41
Ça va bien, et toi?
Het gaat goed, en met jou?
42
C'est quoi, Breda?
Wat is dat, Breda?
43
C'est une ville.
Dat is een stad
44
la plage
het strand
45
la mer
de zee
46
le problème
het probleem
47
le message
het bericht
48
trop
te, te veel
48
regarde
kijk (naar)
48
pourqoui
waarom
49
aider
helpen
50
on adore
we zijn gek op
51
très
erg
52
aujourd'hui
vandaag
53
peut-être
misschien
54
demain
morgen
55
presque
bijna
55
d'accord
oké
56
beacoup
veel
57
quelque chose
iets
58
beau
mooi
59
super
super
60
bizarre
vreemd
61
Et toi, tu as quel âge?
En jij, hoe oud ben jij?
62
Moi, j'ai 12 ans
Ik ben 12 jaar
63
Quel est ton numéro de téléphone?
Wat is jouw telefoonnummer?
64
Mon numéro, c'est le 06-12 20 09
Mijn telefoonnummer is 06-12 20 09
65
Á plus!
Tot later!
65
au revoir!
Tot ziens!
65
la france
Frankrijk
65
la ville
de stad
66
la mansion
het huis
67
le père
de vader
67
la mère
de moeder
68
sportif
sportief
69
elle déteste
ze heeft een hekel aan
70
le sport
de sport
71
on fait
we doen
72
voir
zien
73
la photo
de foto
74
les grands-parents
de grootouders
75
aller
gaan
76
visiter
bezoeken
77
dangereux
gevaarlijk
78
on mange
we eten
79
le fromage
de kaas
80
la crêpe
de pannenkoek
81
autre
ander(e)
82
moi
ik
83
Tu as un Frère?
Heb jij een broer?
84
Oui, j'ai un frère. Il s'appelle Romain
Ja, ik heb een broer. Hij heet Romain
85
Il a quel âge?
Hoe oud is hij?
86
Il a 15 ans
Hij is 15 jaar
