frans7 en 8 - Sheet1 Flashcards
(105 cards)
1
Q
il est une heure
A
het is één uur
2
Q
déjà
A
al
3
Q
tu fais
A
jij doet
4
Q
aujourd’hui
A
vandaag
5
Q
travailler
A
werken
6
Q
ce martin
A
vanmorgen
7
Q
la bibliothèque
A
de bibliotheek
8
Q
la ville
A
de stad
9
Q
pourquoi?
A
waarom?
10
Q
aller
A
gaan
11
Q
cet après-midi
A
vanmiddag
12
Q
libre
A
vrij
13
Q
midi
A
twaalf uur ‘middags
14
Q
inviter
A
uitnodigen
15
Q
je vais
A
ik ga
16
Q
chercher
A
halen/zoeken
17
Q
le bus
A
de bus
18
Q
arriver
A
aankomen
19
Q
demi,demie
A
half
20
Q
quelle heures est-il?
A
hoe laat is het?
21
Q
maintenat
A
nu
22
Q
à tout à l’heure!
A
tot straks!
23
Q
pas croyable
A
niet te geloven
24
Q
bien
A
goed
25
au soleil
in de zon
26
il est tard
het is laat
27
je suis désolé
het spijt me
28
on veut
we willen
29
le maillot de bain
de zwembroek
30
qu'est-ce que tu fais aujourd'hui?
wat doe je vandaag?
31
ce martin, je traivaille à la bibloithèque
vanmorgen werk ik in de bibliotheek
32
je voudrais aller aller à la piscine cet après-midi
ik zou graag naar het zwembad willen vanmiddag
33
je suis libre après-midi
ik ben vrij vanmidag
34
il arrive à midi et demi
ik kom om half een aan
35
quelle heures est-il maintenant?
hoe laat is het nu?
36
il est neuf heures et demie
het is haf tien
37
a tout à l'heure
tot straks
38
il est déjà une heure!
het is een uur!
39
il est tard
het is laat
40
cher, chère
beste, lieve
41
le copine
de vriendin
42
le collège (onderbouw)
de middelbare school (onderbouw)
43
près de
dicht bij
44
le matin
de ochtend, 's ochtends
45
le cours
de les
46
commencer
beginnen
47
terminer
eindigen
48
l'après-midi (m)
de middag, 's middags
49
jouer
spelen
50
rentrer
naar huis gaan
51
dîner
diner
52
le soir
de avond, s'avonds
53
regarder
kijken
54
le film
de film
55
écouter
luisteren
56
la musique
de muziek
57
aimer
houden van
58
adorer
dol zijn op
59
bisous
kusjes
60
tout le monde
iedereen
61
l'emploi (m) du temps
het lesrooster
62
horrible
verschikelijk
63
quel, quelle
welk
64
la classe
de klas
65
quatrieme
vierde
66
avoir
hebben
67
l'anglais (m)
Engels
68
détester
een hekel hebben aan
69
malade
ziek
70
les maths
wiskunde
71
le dessin
het tekenen
72
l'histoire (v)
geschiedenis
73
la révolution
de franse revolutie
74
berk!
bah!
75
je préferè
ik heb liever
76
la matière
het vak
77
la matière préférrée
het lievelingsvak
78
la fête
het feest
79
tu vas
jij gaat
80
la voiture
de auto
81
la place
de plaats
82
viens voir
kom eens kijken
83
les devoirs (m)
het huiswerk
84
le retard
de achterstand
85
la semaine
de week
86
c'est vrai
dat is waar
87
bon
goed
88
pareil
hetzelfde
89
lundi
maandag
90
mardi
dinsdag
91
mecredi
woensdag
92
jeudi
donderdag
93
vendredi
vrijdag
94
samedi
zaterdag
95
dimanche
zondag
96
tu es en quelle classe?
in welke klas zit je?
97
je suis en quatrième D
ik zit in 4d
98
nous avons deu heures d'anglais
we hebben 2 uur Engels
99
Je déteste vraiment l'anglais
ik heb echt een hekel aan Engels
100
Tu aimes l'histoire, toi?
Hou jij van geschiedenis?
101
Oui, j'adore l'histoire
Ja, ik ben dol op geschiedenis
102
je préferè le dessin, c'est ma matière préférée
Ik heb liever tekenen, dat is mijn lievelingsvak
103
Comment tu vas à la fête?
Hoe ga je naar het feest?
104
Je vais en voiture avec Lisa
Ik ga met de auto samen met Lisa
105
J'ai sept heures de devoirs
Ik heb zeven uur huiswerk
