FRANSSS Flashcards
(98 cards)
1
Q
oke
A
d’accord
2
Q
tegenovergestelde
A
le contraire
3
Q
het/een raam
A
La/une fenetre
4
Q
het/een licht
A
La/une lumiere
5
Q
de/een computer
A
L’/un ordinateur
6
Q
verloren
A
perdu
7
Q
blauw
A
bleu/bleue
8
Q
groen
A
vert/verte
9
Q
paars
A
violet/violette
10
Q
zwart
A
noir/noire
11
Q
wit
A
blanc/blanche
12
Q
oranje
A
orange
13
Q
draagt
A
porte
14
Q
kleding
A
les/des vetements
15
Q
de/een broek
A
le/un pantalon
16
Q
de/een t-shirt
A
le/un t-shirt
17
Q
de/een jurk
A
la/une robe
18
Q
de/een rok
A
la/une jupe
19
Q
buiten
A
dehors
20
Q
de/een pauze
A
la/une recreation
21
Q
de/een piano
A
le/un piano
22
Q
voor
A
devant
23
Q
achter
A
derriere
24
Q
naast
A
a cote de
25
de beste
le/la meilleur(e)
26
opgewonden
excite/excitee
27
laat zien
montre
28
nieuw
nouveau/nouvelle
29
woont
habite
30
stad in Canada
Quebec
31
Canada
le canada
32
parijs
paris
33
frankrijk
la france
34
beslist
decide de
35
dichtbij
pres de
36
ver weg
loin de
37
er/ erheen
y
38
de/een voet
le/un pied
39
waar
vrai
40
rijdt
conduit
41
de/een auto
l'/une auto
42
de/een auto
la/une voiture
43
de/een politieagente
la/une policiere
44
de/een straat
la/une rue
45
het doet het
ca marche
46
het doet het niet
ca ne marche pas
47
echt
vraiment
48
jammer
dommage
49
toch
quand meme
50
de/een trein
le/un train
51
de/een boot
le/un bateau
52
de/een capitein
le/un capitaine
53
omhoog
en haut
54
omlaag
en bas
55
vliegt
vole
56
de/een hemel
le/un ciel
57
in/binnen
dedans
58
buitenaards wezen
l'/un extraterrestre
59
de/een (vliegende)schotel
la/une soucoupe
60
vliegende
volante
61
de/een aarde
la/une terre
62
komt aan
arrive
63
weggegaan
parti(e)
64
het/een vliegtuig
l'/un avion
65
sommige/ een paar
quelque
66
iets
quelque chose
67
iemand
quelqu'un
68
het/een beeld, plaatje
l'/une image
69
het/een kasteel
le/un chateau
70
de/een toren
la/une tour
71
soms
quelques fois
72
de tijd / het weer
le temps
73
het regent
il pleut
74
de/een zon
le/un soleil
75
schijnt
brille
76
de/een wolk
le/un nuage
77
het sneeuwt
il neige
78
de/een tante
la/une tante
79
de/een oom
l'/un oncle
80
de/een neef
le/un cousine
81
samen
esamble
82
belangerijk
important(e)
83
de/een expressie
l'/une expression
84
slaapt
dort
85
wakker worden
Se reveille
86
gebruikt
utlise
87
bij voorbeeld
par exemple
88
vertrekken/weggaan
s'en aller
89
gelooft
croit
90
arm
pauvre
91
beweegt
bouge
92
beweegt niet
ne bouge pas
93
glimlacht
sourit
94
doet omhoog
leve
95
de/een leraar(lerares)
l'un(e) enseignant(e)
96
vierde
quatrieme
97
vijfde
cinquieme
98
zesde
sixieme
