french voca NL-FA Flashcards
(69 cards)
1
Q
het gedrag
A
het gedrag
2
Q
het gebruik
A
la coutume
3
Q
de gewoonte
A
l’habitude
4
Q
gewoonlijk
A
d’habitude
5
Q
lang
A
longtemps
6
Q
regelmatig
A
régulièrement
7
Q
beperken
A
limiter
7
Q
maken, creëren
A
créer
8
Q
vaak
A
souvent
9
Q
beginnen
A
commencer
10
Q
vooral
A
surtout
11
Q
typisch
A
typiquement
12
Q
de demonstratie
A
la manifestation
13
Q
volgens
A
selon, d’aprés
14
Q
warm
A
chaud
15
Q
koud
A
froid
16
Q
de maaltijd
A
le repas
16
Q
het voedsel, het eten
A
la nourriture
17
Q
de aankomst
A
l’arrivée
18
Q
oorspronkelijk
A
à l’origine
19
Q
buiten
A
dehors
20
Q
de rommelmarkt
A
le marché aux puces
21
Q
zich kleden
A
s’habiller
22
Q
iedereen
A
tout le monde
23
het product
le produit
24
het merk
la marque
25
de reden
la raison
25
de mensen
les gens
26
persoonlijk
personnellement
27
eeder, liever
plutôt
28
de uitvinding
l'invention
29
het cijfer, het getal
le chiffre
30
het bedrijf
l'entreprise
31
de verkoop
la ventre
32
winnen, verdienen
remporter
33
waaronder
dont
34
goedkoop
bon marché
35
gezond
bon pour santé
36
buitenlands
étranger
37
kopen
acheter
38
laten zien
montrer
39
ik zou zeggen
je dirais
40
vierkant
carré
41
driehoekig
triangulaire
42
rechthoekig
rectangulaire
43
van stof
en tissu
43
van glas
en verre
44
van leer
en cuir
45
de keizer
l'empereur
46
de politicus
l'homme
47
de schilder
le peintre
48
de wetenschapper
le scientifique
49
het (meester) werk
l'eouvre
50
de grootsheid
la grandeur
51
het belang
l'importance, l'intérêt
52
de invloed
de invloed
53
de trots
l'orgueil
54
de waarde
la valeur de
55
het schilderij
le tableau
56
een stempel drukken op
marquer
57
aantrekken
attirer
58
(op) groeien
grandir
59
vertegenwoordigen
représenter
60
briljant
brillant
61
heel groot
immense
62
invloedrijk
influent
63
onverschillig
indifférent
64
machtig
puissant
65
verrassend
surprenant