Gaswisseling en uitscheiding Flashcards

(44 cards)

1
Q

Gaswisseling

A

Het lichaam neemt gassen op uit de lucht en geeft gassen af aan de lucht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Neusslijmvlies

A

Waarmee de neusholte bekleed is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Trilhaarepitheel

A

De buitenste laag cellen van het neusslijmvlies, waarin slijmproducerende cellen en trilhaarcellen voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bijholten

A

Holten in de schedelbeenderen, bijvoorbeeld de kaakholten en de voorhoofdsholte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Stembanden

A

Stevige vliezen die gaan trillen als er lucht langskomt, hierdoor ontstaan geluiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bronchiolen

A

De steeds kleinere zijtakjes vertakt van de bronchiën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Longblaasjes (alveoli)

A

Zitten aan het uiteinde van de fijnste bronchiolen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wet van Fick

A

BiNaS tabel 83A
Legt vast dat diffusie onder andere afhankelijk is van het diffusieoppervlak, de diffusieafstand en het concentratie- of drukverschil.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Oxyhemoglobine (HbO2)

A

Wanneer een ijzeratoom en een zuurstofmolecuul binden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

het Bohr-effect

A

Bij veel opname van CO2 daalt de pH van het bloed in de haarvaten. Hierdoor verschuift het evenwicht naar links: er komen meer zuurstofmoleculen vrij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

koolzuuranhydrase

A

een enzym dat de evenwichtsreactie van CO2 in het bloed versnelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

longvlies

A

ligt tegen de long aan en is ermee vergroeid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

borstvlies

A

is vergroeid met de ribben, de binnenste tussenribspieren en het middenrif

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

interpleurale ruimte

A

de ruimte tussen het longvlies en het borstvlies, hier zit alleen een dunne laag vloeistof en geen lucht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ribademhaling (of borstademhaling)

A

hierbij bewegen de ribben en het borstbeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

middenrifademhaling (of buikademhaling)

A

hierbij beweegt het middenrif

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

ademvolume

A

de hoeveelheid lucht die bij een rustige ademhaling wordt in- en uitgeademd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

dode ruimte

A

de bronchiën, luchtpijp, keel- en neusholte
Hier komt wel lucht maar deze lucht doet iet meer aan de gaswisseling

19
Q

inspiratoir reservevolume

A

De hoeveelheid lucht die bij een maximale ademhaling extra wordt ingeademd

20
Q

expiratoir reservevolume

A

De hoeveelheid lucht die bij een maximale ademhaling extra wordt uitgeademd

21
Q

restvolume

A

De hoeveelheid lucht die na een maximale uitademing nog overblijft in de longen

22
Q

vitale capaciteit

A

De hoeveelheid lucht die in één ademhaling maximaal kan worden verplaatst

23
Q

longvolume (longcapaciteit)

A

vitale capaciteit + restvolume

24
Q

bilirubine

A

een oranje gele galkleurstof
ontstaat bij de afbraak van hemoglobine

25
Ferritine
ontstaat als ijzer dat uit de afgebroken hemoglobine komt bindt aan een eiwit
26
transaminering
het omzetten van aminozuren in andere, niet-essentiële aminozuren in de lever
27
desaminering
Overtollige aminozuren worden in de lever afgebroken en de -NH2 groep wordt omgezet in NH3 (giftig)
28
ureum
hiernaar wordt ammoniak omgezet
29
detoxificatie
ontgifting van het bloed de lever haalt gifstoffen en andere lichaamsvreemde stoffen uit het bloed en maakt ze onwerkzaam
30
levercirrose
levercellen die beschadigd zijn door overtollig alcoholgebruik worden hierbij vervangen door bindweefsel waarin vet wordt opgeslagen
31
Leverfuncties (8)
glucose glycogeen omzetting (o.i.v. insuline + glucagon) desaminering transaminering essentiële vetzuren omzetten in andere vetzuren productie van gal (emulgeren van vetten) afbraak van hemoglobine tot bilirubine productie van bloedstollingsfactoren en bloedeiwitten ("colloïden") afbraak van stoffen
32
Urine
Combinatie van verwijderde stoffen, zoals water, zouten en schadelijke stoffen
33
urineleiders
voeren urine naar de urineblaas
34
urineblaas
slaan urine tijdelijk op
35
urinebuis
voert urine uit de urineblaas
36
plek waar de urine wordt gevormd
nierschors en niermerg
37
plek waar urine wordt verzameld
nierbekken
38
nefron
niereenheid
39
nierbuisjes/nierkanaaltjes
wordt de urine gevormd
40
verzamelbuisjes
hierin monden nierbuisjes uit
41
ultrafiltratie
vorming van voorurine in de nierkapsels
42
terugresorptie
water en andere stoffen (glucose, aminozuren) worden vanuit het nierkanaaltje weet terug in het bloed gestopt
43
secretie
sommige stoffen (vb. ureum) worden later alsnog vanuit het bloed aan het nierkanaaltje toegevoegd
44
osmoreceptoren
zintuigcellen in de hypothalamus die de osmotische waarde van het bloed waarnemen