Gaswisseling en uitscheiding Flashcards

1
Q

Gaswisseling

A

Het lichaam neemt gassen op uit de lucht en geeft gassen af aan de lucht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Neusslijmvlies

A

Waarmee de neusholte bekleed is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Trilhaarepitheel

A

De buitenste laag cellen van het neusslijmvlies, waarin slijmproducerende cellen en trilhaarcellen voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bijholten

A

Holten in de schedelbeenderen, bijvoorbeeld de kaakholten en de voorhoofdsholte.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Stembanden

A

Stevige vliezen die gaan trillen als er lucht langskomt, hierdoor ontstaan geluiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bronchiolen

A

De steeds kleinere zijtakjes vertakt van de bronchiën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Longblaasjes (alveoli)

A

Zitten aan het uiteinde van de fijnste bronchiolen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wet van Fick

A

BiNaS tabel 83A
Legt vast dat diffusie onder andere afhankelijk is van het diffusieoppervlak, de diffusieafstand en het concentratie- of drukverschil.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Oxyhemoglobine (HbO2)

A

Wanneer een ijzeratoom en een zuurstofmolecuul binden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

het Bohr-effect

A

Bij veel opname van CO2 daalt de pH van het bloed in de haarvaten. Hierdoor verschuift het evenwicht naar links: er komen meer zuurstofmoleculen vrij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

koolzuuranhydrase

A

een enzym dat de evenwichtsreactie van CO2 in het bloed versnelt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

longvlies

A

ligt tegen de long aan en is ermee vergroeid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

borstvlies

A

is vergroeid met de ribben, de binnenste tussenribspieren en het middenrif

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

interpleurale ruimte

A

de ruimte tussen het longvlies en het borstvlies, hier zit alleen een dunne laag vloeistof en geen lucht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ribademhaling (of borstademhaling)

A

hierbij bewegen de ribben en het borstbeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

middenrifademhaling (of buikademhaling)

A

hierbij beweegt het middenrif

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

ademvolume

A

de hoeveelheid lucht die bij een rustige ademhaling wordt in- en uitgeademd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

dode ruimte

A

de bronchiën, luchtpijp, keel- en neusholte
Hier komt wel lucht maar deze lucht doet iet meer aan de gaswisseling

19
Q

inspiratoir reservevolume

A

De hoeveelheid lucht die bij een maximale ademhaling extra wordt ingeademd

20
Q

expiratoir reservevolume

A

De hoeveelheid lucht die bij een maximale ademhaling extra wordt uitgeademd

21
Q

restvolume

A

De hoeveelheid lucht die na een maximale uitademing nog overblijft in de longen

22
Q

vitale capaciteit

A

De hoeveelheid lucht die in één ademhaling maximaal kan worden verplaatst

23
Q

longvolume (longcapaciteit)

A

vitale capaciteit + restvolume

24
Q

bilirubine

A

een oranje gele galkleurstof
ontstaat bij de afbraak van hemoglobine

25
Q

Ferritine

A

ontstaat als ijzer dat uit de afgebroken hemoglobine komt bindt aan een eiwit

26
Q

transaminering

A

het omzetten van aminozuren in andere, niet-essentiële aminozuren in de lever

27
Q

desaminering

A

Overtollige aminozuren worden in de lever afgebroken en de -NH2 groep wordt omgezet in NH3 (giftig)

28
Q

ureum

A

hiernaar wordt ammoniak omgezet

29
Q

detoxificatie

A

ontgifting van het bloed
de lever haalt gifstoffen en andere lichaamsvreemde stoffen uit het bloed en maakt ze onwerkzaam

30
Q

levercirrose

A

levercellen die beschadigd zijn door overtollig alcoholgebruik worden hierbij vervangen door bindweefsel waarin vet wordt opgeslagen

31
Q

Leverfuncties (8)

A

glucose glycogeen omzetting (o.i.v. insuline + glucagon)
desaminering
transaminering
essentiële vetzuren omzetten in andere vetzuren
productie van gal (emulgeren van vetten)
afbraak van hemoglobine tot bilirubine
productie van bloedstollingsfactoren en bloedeiwitten (“colloïden”)
afbraak van stoffen

32
Q

Urine

A

Combinatie van verwijderde stoffen, zoals water, zouten en schadelijke stoffen

33
Q

urineleiders

A

voeren urine naar de urineblaas

34
Q

urineblaas

A

slaan urine tijdelijk op

35
Q

urinebuis

A

voert urine uit de urineblaas

36
Q

plek waar de urine wordt gevormd

A

nierschors en niermerg

37
Q

plek waar urine wordt verzameld

A

nierbekken

38
Q

nefron

A

niereenheid

39
Q

nierbuisjes/nierkanaaltjes

A

wordt de urine gevormd

40
Q

verzamelbuisjes

A

hierin monden nierbuisjes uit

41
Q

ultrafiltratie

A

vorming van voorurine in de nierkapsels

42
Q

terugresorptie

A

water en andere stoffen (glucose, aminozuren) worden vanuit het nierkanaaltje weet terug in het bloed gestopt

43
Q

secretie

A

sommige stoffen (vb. ureum) worden later alsnog vanuit het bloed aan het nierkanaaltje toegevoegd

44
Q

osmoreceptoren

A

zintuigcellen in de hypothalamus die de osmotische waarde van het bloed waarnemen