gedragswetenschappen hoofdstuk 9 sociale structuur Flashcards

1
Q

Wat is dyade?

A

Een tweetal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een triade?

A

Een drietal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het model van King Merton en Muzafer Sherif?

A

gemeenschappelijke waarden: groep, collectiviteit
interactie: samenzijn
niks: sociale categorie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke afkomst heeft Robert King Merton en wanneer leefde hij?

A

Amerikaanse socioloog, 1910-2003

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke afkomst heeft Muzaref Sherif en wanneer leefde hij?

A

Turkse psycholoog, 1906-1988

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een sociale positie?

A

onze plaats binnenin de groep of de samenleving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een positieset?

A

Alle posities die je op een gegeven moment inneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn sociale rollen?

A

zijn de verwachtingen die anderen in de groep of samenleving hebben over de manier waarop iemand de positie vervult.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn rolpartners?

A

Met wie je onderling verbonden bent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is rolgedrag?

A

gedrag dat je op basis van je positie en je rol stelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is sociale controle?

A

Rolpartners gaan na of je rolgedrag overeenkomt met je sociale rol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn rolmodellen?

A

bij de invulling van onze sociale rol nemen we soms een voorbeeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn rolpatronen?

A

Verwachtingen die er in de maatschappij bestaan tegen bepaalde sociale posities die diepgeworteld en heel stereotiep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de gevolgen van rolpatronen?

A

machtsstrijd, rolconflict en emancipatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een rolconflict?

A

Verwachtingen over een bepaalde sociale posities of meerdere zijn tegenstrijdig met elkaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een intern rolconflict?

A

Rolverwachtingen zijn verbonden aan één bepaalde sociale positie die als tegenstrijdig worden ervaren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is een extern rolconflict?

A

Tegenstrijdigheid over rolverwachtingen die verbonden zijn aan twee bepaalde sociale posities

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat ontstaat er door rolconflicten?

A

Je kunt niet kiezen uit passend rolgedrag in een bepaalde situatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de sociale status?

A

waardering van andere voor je sociale positie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is sociaal aanzien?

A

erkenning die je krijgt voor het vervullen van je sociale positie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is gestratificeerde samenleving?

A

groepen worden in lagen gedeeld , tussen die lagen ontstaat een maatschappelijke rangorde of hiërarchie.

22
Q

Welke factoren bepalen de sociale stratificatie?

A

SES, geslacht, leeftijd, burgerlijke staat, migratiegeschiedenis en gezondheid

23
Q

Voor wat staat SES?

A

inkomen, opleidingsniveau, beroep en aanzien

24
Q

Tot wanneer duurde de standenmaatschappij?

A

Middeleeuwen tot einde van de vroegmoderne tijd

25
Q

Wat was de indeling van de standenmaatschappij?

A

Clerus, adel, boeren, handelaars en ambachtslui

26
Q

Welke factoren bepaalde je klassen in de standenmaatschappij?

A

De geboorte, bij clerusen is het een roeping

27
Q

Hoe zat de machtbasis in de standenmaatschappij in elkaar?

A

de clerus had veel religieuze macht, de adel in grondbezit en de boeren, handelaars en ambachtslui hadden geen macht

28
Q

Hoe zag het huwelijk eruit in de standenmaatschappij?

A

Je mag enkel trouwen met iemand van je eigen stand

29
Q

Was er mobiliteit in de standenmaatschappij?

A

Je blijft in de zelfde klasse zitten voor je hele leven. Het is heel beperkt enkel door het kopen van rechten of geestelijke te worden.

30
Q

Wanneer situeerde de klassenmaatschappij zich?

A

sinds de 19de eeuw

31
Q

Wat is de indeling van de klassenmaatschappij?

A

bourgeoisie/kapitalisten, proletariaat/ (on)geschoolde arbeiders

32
Q

Welke factoren bepaalde je stand in de klassenmaatschappij?

A

je werk en inkomen, ook geboorte, familieachtergrond en economische middelen

33
Q

Hoe zag de machtbasis in de klassenmaatschappij eruit?

A

Het bezit van grond, productiemiddelen en geld

34
Q

Hoe zag het huwelijk in de klassenmaatschappij eruit?

A

mogelijk maar kwam in de praktijk zelden voor

35
Q

Is er mobiliteit in de klassenmaatschappij?

A

je kan naar een andere klassen gaan maar komt in de praktijk verder voor

36
Q

Wanneer startte de huidige maatschappij?

A

rond 1950

37
Q

wat is de indeling van de huidige maatschappij?

A

Hogere klasse, midden klasse, arbeidersklasse

38
Q

Welke factoren bepalen je stand in de huidige maatschappij?

A

SES

39
Q

Wat bepaalt je machtbasis in de huidige maatschappij?

A

SES

40
Q

Hoe zag het huwelijk in de huidige maatschappij eruit?

A

helemaal niet beperkt

41
Q

Hoe ziet de mobiliteit eruit in de huidige maatschappij?

A

Grote mobiliteit maar toch verschil tussen rijke en armen.

42
Q

Wat zijn de gedemocratiseerde sporten?

A

padel, voetbal, tennis, fietsen, fitness, Oosterse gevechtsport

43
Q

Welke sporten worden vooral door lagere sociale lagen beoefend?

A

zumba, squash en voetbal

44
Q

Welke evolutie was er volgens sportsocioloog Scheerder in de jaren 80?

A
  • contactsporten waren vroeger populair bij lagere sociale klasse en nu de hogere
  • een aantal statussporten zijn verschoven van de hoge middenklasse naar de onderste laag
  • padel is op korte tijd het meeste gedemocratiseerd
  • fitness sporten bevinden zich in de volledige piramide
45
Q

Wat is de populairste sport?

A

lopen

46
Q

Meeste gedaald?

A

zwemmen

47
Q

Welke evolutie is er in actief sportcontact?

A

er is een grote stijging van 1979 - 1980, 1980-1990 is het stabiel, sinds 1990 is er een lichte stijging en sinds 2010 een grote stijging.

48
Q

Hoe is het deelname aan sport in clubverband geëvolueerd?

A

Een blijvende lichte stijging sinds 1970

49
Q

Wat is een gevolg van sociale stratificatie?

A

sociale mobiliteit

50
Q

Leg de 2 samenlevingen uit:

A

gesloten samenleving: sociale positie ligt van de geboorte al vast

open samenleving: je kan stijgen of dalen naar een andere sociale positie