genetica Flashcards

(56 cards)

1
Q

welk proces omvat de paardenfokkerij

A

van veulen tot africhten jong paard

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat zijn de 7 pijlers

A

1) productiesysteem
2) fokdoel
3) verzameling van info
- fenotype
- relaties
- genotype
4) fokwaardeschatting en selectiecriteria
5) selectie en paring
6) verspreiding van genetische vooruitgang
- structuur van fokprogramma
- kruisen
7) evaluatie
- genetische verbetering
- genetische diversiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

defenitie van fokdoel

A

kenmerken die worden verbeterd in het fokprogramme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

defenitie van fokprogramma

A

verbeteren in de populariteit
- 19de eeuw = exterieur
- 20ste eeuw = effecentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is selectie

A

de beste houden als fokdieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waar let je op bij keuze van hengst

A
  • zwakke punten merrie verbeteren
  • sterke punten merrie niet verloren laten gaan
  • qua type zoveel mogelijk bij elkaar passen
  • combinatie moet passend zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

selectiecriteria voor springpaarden

A
  • lichaamsbouw
  • gedrag
  • springtechniek
  • beweging
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

op wat is het fokprogramma gericht

A
  • combinatie van verzamelen van relevante kenmerken , schatten van fokwaarden voor deze kenmerken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is fokwaardeschatting

A

gemiddelde genetische waarde van individu als ouder voor een kenmerk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat is de 100 dagen test

A

testen rijbaarheid en karakter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is de defenitie van genetica

A

erfelijkheid
- vachtkleur
- stokmaat
- bouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is celmembraal

A

omhulsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

wat is cytoplasma

A

vloeistof die de cel in vorm houd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wat zijn mitochondrieen

A

celademhaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is de celkern

A

zit de DNA in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

hoeveel chromosomen heeft een mens

A

23 paar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

hoeveel chromosomen heeft een ezel en paard

A

ezel = 62 / 31 paar
paard = 64 / 32 paar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

wat is diploid

A

2n : aanwezig van homologe paren in de lichaamscellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

wat is haploid

A

n : aantal ongepaarde chromosomen in voortplantingcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat zijn autosomen

A

lichaamschromosomen = 22 paar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

wat zijn geslachtschromosomen

A

geslachtchromosomen bij man = Y en X ( hetrosomen )
geslachtchromosomen bij vrouw = X en X ( homoloog )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

defenitie karyogram

A

rangschikking van de homologe chromosomen in homologe paren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wat is een gen

A

stukje dna dei op een bepaalde plaats zit , elke gen beschrijft code van een kenmerk die meebepaald hoe je eruit ziet

24
Q

wat is fenotype

A

hoe je eruit ziet
= genotype + omgeving

25
voor wat is dna afgekort
desoxyribonucleinezuur
26
defenitie van allelen
2 genen met dezelfde functie die op dezelfde plek op 2 homologe chromosomen gelegen zijn = samen een allelenpaar
27
wat is homozygoot
wanneer beide allelen ui een allelen paar een zelfde invoed uitoefenen op een bepaalde eigenschap = blauw - blauw
28
wat is heterozygoot
wanneer beide allelen uiteen allelenpaar een verschillende invloed uitoefenen op een bepaalde eigenschap = blauw - bruin
29
wat is een dominate allel
1 allel is sterker tot uiting dan de andere blauw - BRUIN
30
wat is een recessieve allel
onderdrukt door de andere allel bv= lange wimpers zijn dominant op korte wimpers bij gezonde mensen
31
wat is intermediar
beide allelen manifesteren zich bv= rode + witte bloem = roze
32
wat is co - dominant
allelen manifesteren hun afzonerlijke uitwerking bv= hondenras husky
33
wat is mitose
= gewone deling replica moedercel = 1 moedercel word 2 dochtercellen dochtercellen = elk 23 paar chromosomen lichaamscellen ( diploid )w
34
wat is meiose
= reductiedeling in de voorplantingscellen ( haploid ) 1 moedercel word 4 cellen splitsing homologe chromosomenparen gebeurd willekeurig = 4 soorten gameten mogelijk
35
wat is crossing over
homologe chromosomenparen kunnen hun splitsing gedurende 1ste helf van de meiose elkaar overlappen en onderling info uidelen ( in de voortplantingcellen )
36
wat is een kruising
wanneer het ouderpaar in 1 of meer eigenschappen verschilt
37
defenitie fenotyper
uiterlijke verschijningsvormen
38
defenitie genotype
erfelijke aanleg aanwezig in de cellen , voorgerstelt met letters
39
genetische code zwart
= E zwart is dominant = Ee / EE
40
genetische code vos
= e vos = recessief en altijd homozygoot = ee
41
genetische code bruin
geen basiskleur = EA ( E = zwart / A = agouti ) belangrijke gen in agouti = kleur veroorzaakt combinaties met zwart en bruin
42
wat zij erfelijke gebreken
ongewenste kenmerken = - cerebellaire ataxie = afwijking zenuwstelsel - dwerggroei - cornage = verlamming stemband ( meestal links )
43
wat zijn dragers
genen dei verantwoordelijk zijn voor erfelijke gebrekken = recenssief - jong dier = beide genen recenssief zijn , de gevolgtrekkig moet dan zijn dat beide ouders het gen bezitten , dus drager zijn
44
indeling erfelijke gebreken
letaal ( dodelijk ) = jong dier kan niet zelfstandig leven subletaal = sterk verminderde levenskans + sterft uiteindelijk schadelijk = ondervindt wel hinder v/h gebrek , maar kan zonder ingreep verder leven
45
de leeftijd waarop het gebrek duidelijk word
- bij geboorte - voor geboorte - tijdens opfok - bij geslachtrijpheid
46
wat is inteelt
paren met verwantschappen zoals arabische fokkerij
47
wat is heterosis / hybride groeikracht
het effect dat de nakomeling het gemiddelde van of meer eigenschappen van de beide ouders overtreft
48
wat zijn letale factoren bij mens en paard
mens = sikkelcelanemie paard = lethal white ( stukje dikke darm werkt niet )
49
wat zijn mutaties
plotseling optreden erfelijke vranderingen in het genotype ( kanker )
50
wat gebeurt er bij voortdurende inteelt
homozygote populatie onstaan
51
gevolgen van inteelt
- afname aantal heterozygoten - toename aantal homozygoten - soms schadelijke effecten ( vermindering van vitaliteit )
52
wat is heterosis
tegenovergestelde van inteelt , hierdoor worden verschillende rassen met elkaar gekruist nieuwe mix = veel rasfouten verdwijne + betere vitalieteit
53
wat is genetische springindex
schatting van de erfelijke aanleg van het dier voor springprestaties
54
wat is de gauscurve
grafische uitgezet over voldoende grote verzameling paarden - niet alle metingen zijn gelijk - niet alle dieren hebben dezelfde fokwaarde
55
wat is anatomie
lichaamsbouw = skelet
56
wat is fysiologie
bewegingsapparaat = spieren