GRAMMATIC Flashcards
(14 cards)
1
Q
ik zou graag
A
ich möchte
2
Q
jij zou graag
A
du möchtest
3
Q
hij / zij / het zou graag
A
er möchte
4
Q
wij zouden graag
A
wir möchten
5
Q
jullie zouden willen
A
ihr möchtet
6
Q
zij zouden graag willen
A
sie möchten
7
Q
u zou graag willen
A
Sie möchten
8
Q
ik hou van
A
ich mag
9
Q
jij houdt van
A
du magst
10
Q
hij / zij / het houdt van
A
er / sie / es mag
11
Q
wij houden van
A
wir mögen
12
Q
jullie houden van
A
ihr mögt
13
Q
zij houden van
A
sie mögen
14
Q
u houdt van
A
Sie mögen