Groupe 3: verbes en -re Flashcards
(43 cards)
1
Q
zich gedragen
A
se conduire
2
Q
bouwen
A
construire
3
Q
koken, bakken
A
cuire
4
Q
vernietigen
A
detruire
5
Q
instrijken
A
enduire
6
Q
opleiden
A
instruire
7
Q
inleiden
A
introduire
8
Q
procuderen
A
produire
9
Q
terugbrengen
A
reconduire
10
Q
reduceren
A
reduire
11
Q
verleiden
A
seduire
12
Q
vertalen
A
traduire
13
Q
verwarren
A
confondre
14
Q
wachten
A
attendre
15
Q
overeenkomen, corresponderen
A
correspondre
16
Q
verbieden, verdedigen
A
défendre
17
Q
afhangen (van)
A
dépendre (de)
18
Q
naar beneden gaan, uistappen
A
descendre
19
Q
ontspannen
A
détendre
20
Q
horen
A
entendre
21
Q
(ver)spreiden
A
étendre
22
Q
splijten
A
fendre
23
Q
bjiten
A
mordre
24
Q
ophangen
A
pendre
25
verliezen
perdre
26
beweren
prétendre
27
teruggeven
rendre
28
antwoorden
répondre
29
opschorten, ophangen
suspendre
30
strekken, reiken
tendre
31
wringen
tordre
32
verkopen
vendre
33
bereiken
atteindre
34
dwingen
contraindre
35
vrezen
craindre
36
overtreden
enfreindre
37
(uit)doven
(s')éteindre
38
veinzen
feindre
39
bereiken, samenvoegen
joindre
40
beklagen
plaindre
41
klagen (over)
se plaindre (de)
42
zich voegen bij
rejoindre
43
verven
teindre