gs staatsrichting van Nl Flashcards

begrippen&jaartallen (35 cards)

1
Q

1848

A

grondswetsherziening: parlementair stelsel en grondrecht +onschenbaarheid koning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

1866-1867

A

luxemburgse kwestie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

1887

A

caoutchouc-artikel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

1919

A

algemeen kiesrecht voor vrouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

1917

A

wijziging grondwet(pasificatie):onder algemeen kiesrecht voor mannen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

1815 (1/2

A

nl werd het koninkrijk der nederlanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

1983

A

sociale grondrechten in de grondrecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

constitionele monarchie

A

een bestuursvorm waarbij de macht van de koning is vastgelegd in de grondwet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

1815 (2/2

A

nl kreeg een grondwet, hierdoor werd nl een constitionele monarchie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

onschendbaar

A

de koning is zelf niet politiek verantwoordelijk voor wat hij zegt of doet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ministriële verantwoordelijkheid

A

ministers zijn verantwoordelijk voor wat de koning zegt of doet, en voor hun eigen werk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

parlementair stelsel

A

een bestuursvorm waarbij het parlement de macht heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

districtenstelsel

A

een systeem waarbij elk gebied een kamerlid koos.de persoon die in een district de meeste stemmen kreeg, kwam in de tweede kamer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Luxemburgse kwestie

A

een ruzie over luxemburg tussen de koning en het parlement in 1866-1867

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

censuskiesrecht

A

kiesrecht waarbij alleen mensen die een bepaald bedrag belasting betaalden mochten stemmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

sociale kwestie

A

het probleem van de slechte woon en werkomstandigheden van de arbeiders als gevolg van de industriële revolutie

14
Q

sociale wetten

A

wetten die mensen beschermen tegen de gevolgen van armoede, ziekte, ouderdom en werkloosheid

15
Q

emancipatie

A

het streven naar gelijke rechten

16
Q

caoutchouc-artikel

A

grondswetsartikel uit 1887 dat kiesrecht gaf aan alle mannen die aan bepaalde eisen voldeden

17
Q

pacificatie van 1917

A

naam voor grondswetswijziging in 1917, toen socialisten, confessionelen en een deel van de liberalen voor elkaars wensen stemden.

18
Q

financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs

A

grondwetswijziging in 1917 waardoor de overheid voortaan ook het bijzonder onderwijs betaalde

19
Q

parlementaire domoncratie

A

een bestuursvorm waarin de macht ligt bij een parlement dat gekozen wordt door de burgers

20
Q

evenredige vertegenwoordiging

A

een systeem waarbij de kamerzetels worden verdeeld op basis van het percentage van de stemmen dat elke partij in het land heeft gekregen

21
Q

referendum

A

als burgers mogen stemmen over een wet of maatregel

22
coalitie
een groep partijen in de tweede kamer die het samen eens zijn over wat ze willen veranderen in nl en die de ministers aanwijzen die de plannen gaan uitvoeren
23
oppositie
de partijen in de tweede kamer die niet in de coalitie zitten
24
recht van budget
het recht om de uitgaven en inkomen van de staat te controleren en deze als wet goed of af te keuren
25
recht van interpellatie
het recht om ministers te ondervragen over hun werk
26
recht van initiatief
het recht om wetsvoorstellen in te dienen
27
recht van amendement
het recht om wetsvoorstellen te wijzigen
28
klassieke grondrechten
grondrechten die burgers beschermen tegen de macht van de overheid
29
uitvoerende macht
de bevoegdheid om wetten uit te voeren
30
wetgevende macht
de bevoegdheid om wetten te maken
31
rechtelijke macht
de bevoegdheid om mensen te bestraffen die de wet overtreden
32
rechtsstaat
een staat waarin de burgers beschermd zijn tegen onrechtmatig optreden van de overheid en van andere burgers